The more lukewarm a person is, the stronger the influence he has to fear from the adversary. He then neither offers resistance nor strives for God's strength and is therefore in the greatest danger of becoming weak and succumbing. He should always bear in mind that the ascent to the heights is arduous and that a slackening of his willpower very easily results in a step backwards, which requires renewed effort in order to catch up. The adversary is vigilant, i.e. he does not miss a single moment of a person's weakness, but the latter should also be vigilant so that he does not expose his soul to the danger of being oppressed by the adversary. And the weaker he feels, the more fervently he should pray for strength. But even if he begins to become lukewarm in prayer, the adversary's power over him is great. And yet he cannot be spared the struggle against this power. Spiritual beings certainly stand by him, but their help has to be requested because they cannot become active without the call. And in hours of weakness of will the human being often omits this call as well, and then he is defencelessly at the mercy of the adversary's power. And he has to fight the battle against him himself, which is often very difficult. And it is always the weakening of prayer that causes his willpower to weaken. The more often and more intimately a person unites himself with God, the less he is exposed to the influences of the enemy, because both at the same time, the power from God and the power of the adversary, cannot be effective. But the power from God is always stronger and excludes every activity of evil forces. In hours of need, of lukewarmness and weakness of will, a heartfelt call for the support of good beings suffices and the work of those beings will already be stopped. Only the will to do good must still be present in the human being, and soon the fervour of prayer will also increase again and the human being will have escaped the danger....
Amen
TranslatorHoe lauwer de mens is, des te sterkere invloed heeft hij te vrezen van de kant van de vijand. Hij biedt dan noch weerstand, noch tracht hij de kracht Gods te verkrijgen. En dus loopt hij het grootste gevaar zwak te worden en te bezwijken. Hij moet zich steeds voor ogen houden dat de klim omhoog moeizaam is en dat een verzwakken van zijn wilskracht heel gemakkelijk een achteruitgang tot gevolg heeft, dat weer krachtsinspanning vraagt om te worden ingehaald. De vijand is waakzaam. Dat wil zeggen: hij laat geen ogenblik de zwakte van de mens aan zich voorbijgaan. Maar evenzo moet ook deze waakzaam zijn opdat hij zijn ziel niet aan gevaar blootstelt door de tegenstander in het nauw te worden gebracht. En hoe zwakker hij zich voelt, des te ijveriger moet hij bidden om kracht.
Maar als hij ook in het gebed lauw begint te worden, dan is de macht van de tegenstander over hem groot. En toch kan hem dan het worstelen tegen deze macht niet bespaard blijven. Er staan hem wel geestelijke wezens bij, maar om hun hulp moet worden gevraagd, omdat zij zonder ze aan te roepen niet werkzaam kunnen worden. En de mens laat in ogenblikken van wilszwakte vaak ook dit aanroepen achterwege. En dan is hij onbeschermd aan de macht van de tegenstander overgeleverd en moet hij zelf de strijd tegen hem uitvechten, die vaak heel zwaar is. En steeds is het verslappen in het gebed datgene, wat zijn wilskracht doet verlammen.
Hoe vaker en inniger de mens zich met God verbindt, des te minder is hij aan de invloeden van de vijand overgeleverd. Want beide tegelijk - de kracht uit God en de macht van de tegenstander - kunnen geen uitwerking hebben. Maar steeds is de kracht uit God sterker en zondert deze elk werkzaam zijn van de slechte krachten af. In uren van nood, van lauwheid en wilszwakte, is een innig aanroepen van goede wezens om ondersteuning voldoende en wordt het werkzaam zijn van die andere al een halt toegeroepen. Alleen de wil van het goede moet in de mens nog aanwezig zijn, dan zal spoedig ook de innigheid van het gebed weer toenemen en is de mens aan het gevaar ontkomen.
Amen
Translator