De menselijke ziel is de tempel van de Heer, als deze zich tot liefde gevormd heeft en God nu Zelf verblijf in haar kan nemen. En deze tempel is God welgevallig, want nu dient de mens God waarachtig, omdat zijn werkzaamheid in liefde hem tot een dienaar van de mensheid gemaakt heeft en God beloont zo’n liefde met Zijn nabijheid. Hij komt in het hart van die mens, die deze tot een tempel voor de Heer opgetooid heeft. De tegenwoordigheid van God is het kostbaarste geschenk voor de mens en daarom ook dat het hart, dat Hem in zich draagt, geheiligd is. Het is een tempel van God geworden, waar God Zelf Zijn stem laat klinken, die die mens mag horen, in wiens hart God intrek genomen heeft.
De stem van God te horen, maakt de mens tot het gelukkigste schepsel op aarde en hij weet nu, dat God buitengewoon goed en heilig is, dat Zijn liefde, die zich naar de mens toe neigt, grenzeloos is. De mens is zelf tot tempel van de Heer geworden en de vereniging met God heeft plaatsgevonden. Dit is een gelukzalige vereniging. Een aaneensluiting van dat, wat ooit uit God voortgekomen is, met zijn Schepper, en zo’n aaneensluiting moet de mens de grootste gelukzaligheid opleveren. En deze gelukzaligheid moet het effect van een levenswandel in liefde zijn, want waar liefde is, is God. En waar God is, is ongekende gelukzaligheid.
Zodra de mens zijn hart tot een tempel voor de Heer gevormd heeft, is hij een kind van God, dat in alle kinderrechten binnentreedt. En zo mag het ook van mond tot mond met de Vader spreken. Het kan Hem van heel dichtbij horen. Het kan Zijn stem horen, vragen aan Hem stellen en de antwoorden begeren. En diegene, die de Heer altijd in zich weet, zal bovenmatig gelukzalig zijn. Want degene, van wie het hart is, dat de Heiland tot Zijn tempel gekozen heeft, zal Zijn genade en liefde nooit meer kwijtraken, want de goddelijke liefde heeft hem gegrepen en ze laat hem eeuwig niet meer los. Zijn geest heeft zich met de Vadergeest verenigd en zodoende is er geen achteruitgang meer mogelijk.
De mens heeft de levensproef op aarde doorstaan. Hij heeft zich definitief vrij gemaakt van de macht van de tegenstander van God en uit vrije wil gekozen voor God, Die zijn bereidwilligheid nu met Zijn grenzeloze liefde beloont, met Zijn tegenwoordigheid, met Zijn stem die nu, waar en wanneer hij deze horen wil, in hem klinkt. En zodoende is het hart van de mens een tempel geworden, waarin het heiligste aanwezig is. De goddelijke Heer Zelf, Die intrek genomen heeft in hem, zoals Hij het beloofd heeft.
Amen
VertalerEl alma humana es el templo del Señor, si se ha formado para el amor y ahora Dios Mismo habita en ella. Y este templo es agradable a Dios, porque ahora el ser humano sirve verdaderamente a Dios, porque su actividad amorosa lo ha convertido en un servidor de los hombres, y Dios recompensa tal amor con Su cercanía... Entra en el corazón del ser humano que adornó este para que fuera un templo del Señor. La presencia de Dios es el don más precioso para el hombre y por lo tanto el corazón que se le permite cobijarlo también es santificado. Se ha convertido en un templo de Dios, donde Dios Mismo hace sonar su voz, que el hombre puede oír, en cuyo corazón Dios ha hecho morada.
Oír la voz de Dios hace al hombre la criatura más feliz en la tierra, y ahora sabe que Dios es sobremanera bueno y santo, que Su amor es ilimitado, que se inclina hacia el hombre... El hombre mismo se ha convertido en el templo del Señor y se ha producido la unión con Dios... esta es una unión dichosa, una unión de lo que una vez emanó de Dios, con su Creador, y tal unión debe traer al ser humano la mayor felicidad. Y esta dicha debe ser el resultado de una vida de amor, porque donde hay amor, está Dios... y donde está Dios, hay dicha inimaginable.
Tan pronto como el hombre ha convertido su corazón en un templo para el Señor, es un hijo de Dios que tiene todos los derechos del niño. Y así también se le permite hablar con el Padre de boca en boca, Le puede oír de cerca, puede oír Su voz, hacerle preguntas y desear una respuesta, y se alegrará mucho al saber que el Señor está dentro de él en todo momento. Porque cuyo corazón el Salvador ha elegido para Su templo, jamás perderá Su amor y gracia, porque el amor divino se ha apoderado de él y nunca más lo abandonará.
Su espíritu se ha unificado con el Espíritu Padre y por eso no habrá recaída. El hombre ha pasado la prueba de la vida terrenal, finalmente se ha liberado del poder del adversario de Dios por su propia voluntad y se ha decidido por Dios, Que ahora premia su voluntad con Su amor ilimitado, con Su presencia, con Su voz, que ahora le suena en él, donde y cuando quiere escucharla. Y así el corazón humano se ha convertido en un templo, que alberga lo Santísimo, el divino Señor Mismo, Que ha tomado residencia en él, como Él lo ha prometido...
amén
Vertaler