8575 Opheldering over de materie en haar opdracht

31 juli 1963: Boek 90

Alle materie is verdichte geest. En zo is de gehele aards-stoffelijke wereld eens door Mij uitgestraalde kracht die in het allereerste begin haar bestemming niet nakwam omdat zij er niet toe gedwongen werd, die echter volgens de wet van eeuwigheid werkzaam moest worden, en daarom omgevormd werd tot scheppingen van allerlei aard - waarvan het functioneren bepaald werd door natuurwetten en dit in gedwongen toestand. Door de wettelijke vervulling van hun taak treedt het geestelijke een steeds hoger stadium van ontwikkeling binnen en zodanig is de schepping in de grond van de zaak geestelijks - op de meest uiteenlopende niveaus van ontwikkeling. Vanaf het hardste gesteente, als plant of dier, omhoog tot de mens toe, gaat de ontwikkeling opwaarts, die gegarandeerd is door een voortdurende dienende werkzaamheid van elk afzonderlijk scheppingswerk. De materie valt steeds weer uiteen, dat wil zeggen: al het geestelijke wisselt voortdurend van uiterlijk en neemt een nieuwe, hogere vorm aan en ontwikkelt zich op die manier tot aan het stadium, waarin het zich als mens mag belichamen om ook nu weer door dienend werkzaam te zijn, zich te bevrijden uit de laatste vorm op deze aarde.

Steeds zullen materiële omhulsels of uiterlijke vormen het rijpere geestelijke bevatten en dit dienen om zich verder te voltooien. De omhulsels zelf worden steeds weer opgelost en de daarin geborgen geestelijke substanties zullen zich eveneens verenigen met substanties van dezelfde rijpheid en hun volgende vorm aannemen, zolang tot alle kracht zich weer verzameld heeft, die in het oerbegin als "wezen" uitgestraald was, en nu het wezen weer bestaat in zijn vroegere hoedanigheid, echter zonder enige liefde die het eertijds niet meer van Mij wilde aannemen. Deze liefde nu wordt als vonkje aan de nu als mensenziel op aarde levende oergeest toegevoegd, als een genadegeschenk mijnerzijds. En nu kan de mens weer zijn voltooiing bereiken, hij kan weer volmaakt worden zoals hij eens uit Mij was voortgekomen. En dan is het uiteindelijke doel bereikt dat Ik Mij gesteld heb bij het scheppen van de wezens.

Tot het vroegere wezen echter de weg door de scheppingen der aarde is heengegaan, vergaan er eindeloze tijden. Want wat als materie voor u zichtbaar is, had al lange perioden nodig voor haar omvormingen. Want de eerst harde materie, het gesteente, geeft niet zo gauw het geestelijke vrij. En als niet onder invloed van natuurwetten een uiteenvallen van de harde buitenkant plaatsvindt, kunnen eeuwigheden vergaan tot er een losser worden intreedt. Tot deze wereld van gesteenten een lichtere vorm van leven laten zien in die zin, dat ze geheel verandert of ook wel uiteenvalt en het gekluisterde geestelijke vrij laat, dat nu in een minder vaste vorm opnieuw gebonden wordt. En zo zal de nieuwere vorm steeds gemakkelijker oplosbaar worden en al de scheppingswerken geven het geestelijke de mogelijkheid daarin verder te rijpen. En zo komt dit aanvankelijk geheel verharde dode geestelijke langzaam tot leven. Het wisselen van de uiterlijke vorm vindt steeds sneller plaats en in de gehele schepping is er een voortdurend leven en sterven, een worden en vergaan te zien.

Maar het geestelijke heeft eindeloze tijden nodig voor zijn ontwikkelingsgang, die als mens op de aarde beëindigd wordt. En steeds moet onderscheiden worden, dat elke uiterlijke vorm uit geestelijke substanties bestaat die in het begin van hun ontwikkeling staan en dat elke uiterlijke vorm weer geestelijke substanties bevat die reeds een hogere graad van rijpheid bereikt hebben en in die vorm nog verder uitrijpen moeten. En daarom hoeft het uiterlijk omhulsel niet steeds zo gewaardeerd te worden als het geestelijke dat het in zich draagt. Het uiteenvallen van de buitenkant zal altijd een daad van bevrijding zijn voor het gekluisterde geestelijke en tevens een stap omhoog in de positieve ontwikkeling betekenen voor de materie zelf, die als uiterlijke vorm de zielesubstanties omhult. Deze omhulsels hebben nog een lange tijd nodig tot ook zij als bestanddeel van een ziel hun laatste weg over de aarde afleggen.

Maar des te gewilliger een omhulsel zijn dienst verricht, des te sneller gaat het vooruit in zijn ontwikkeling, steeds echter volgens de wettelijke ordening. En zo heeft ook het laatste uiterlijk omhulsel - het menselijk lichaam - een heel grote opdracht, waarbij het nakomen ervan de geestelijke substanties waaruit het lichaam is opgebouwd, ook een snelle vooruitgang van haar ontwikkeling brengen kan, als het lichaam zich geheel naar de eisen van de ziel voegt en dus mede vergeestelijkt kan worden tijdens het aardse leven, wat voor een gevallen oergeest een verkorte aardse weg kan betekenen, wiens toebehoren door buitengewoon dienen en lijden bijdraagt tot een veel snellere terugkeer van die oergeest tot Mij, wanneer deze als mens zijn gang over de aarde gaat en niet meer de terugval in de diepte hoeft te vrezen omdat deze al uitgerijpte substanties hem een zekere voltooiing verzekeren. De kennis hierover kan u er toe aansporen, geheel bewust de vergeestelijking van het lichaam gedurende het aardse leven na te streven en dus een levenswandel te leiden geheel volgens de geboden van de liefde, omdat de liefde de weg is die tot de totale vergeestelijking van het lichaam voert.

Amen

Vertaald door: Gerard F. Kotte

Deze openbaring is opgenomen in de volgende themaboekjes:
Themaboekje Titel Downloaden
11 LICHAAM ZIEL GEEST ePub   PDF   Kindle  
N1 Terugkeer naar God Deel I ePub   PDF   Kindle  

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring

 als MP3 downloaden  
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften

Translations