B.D.-Nr. 2364

De overdracht van het goddelijke woord is een daad van barmhartigheid

Het buitengewone werkzaam zijn van God, door de mensen Zijn woord te geven, getuigt van zijn eindeloze liefde voor Zijn schepselen, want het is een daad van de grootste barmhartigheid, omdat de mensheid al in een staat verkeert, die de rechtstreekse schenking van Zijn woord uitsluit. Zodra de mensen volgens Zijn wil leven en dus naar God toegekeerd zijn, zijn ze ook in staat om Zijn woord te horen, want de voorwaarde om het goddelijke woord te ontvangen is dat de mens zich bewust aan Hem overgeeft.

Maar de mensheid staat op dit moment zo ver van God af, dat ze nooit de stem van God zou kunnen horen. De afstand van haar tot God is zo groot, dat zo’n verbinding niet meer tot stand gebracht kan worden, die het kunnen horen van het goddelijke woord vereist. De geestelijke staat is zo buitengewoon diep gezonken, dat dit een buitengewoon werkzaam zijn uit zou sluiten, als de liefde van God zich niet over haar zou willen ontfermen door de mensheid de laatste hulp te brengen.

En daartoe bedient Hij Zich van een middelaar, wiens wil naar Hem toegekeerd is en die er eveneens toe bereid is om zijn medemensen te helpen. Want de naar God toegekeerde wil geeft hem ook het besef van de geestelijke noodtoestand van zijn medemensen. En zodoende is God zichtbaar werkzaam en maakt Hij de mensheid zeer nadrukkelijk bekend, welke nood haar te wachten staat, als ze zich niet verandert en er niet naar streeft om dichter bij Hem te komen.

Want Zijn liefde voor Zijn schepselen is grenzeloos. Hij probeert hen redding te brengen. Hij probeert hen helder en begrijpelijk hun levensdoel op aarde voor te houden en hen ertoe te bewegen om de illusie van het wereldse leven te ontwijken en het ware licht voor de ziel te verwerven, zolang ze op aarde verblijven.

En zodoende geeft Hij hun Zijn woord tegen hun wil en moet Hij de mensen daarom ook zoveel keuzevrijheid geven om het af te kunnen wijzen, om welke reden het woord in een vorm aangeboden moet worden, die het aannemen hiervan niet tot dwang laat worden. Zijn enorme liefde zou het woord anders elke individu toe laten komen om diens ziel te redden, maar ter wille van de wilsvrijheid van de mens is zoiets onmogelijk, omdat God anders Zijn eigen wetten nietig zou verklaren en in strijd met Zichzelf zou handelen.

Maar de liefde van een mens kan een brug slaan van de mensheid naar God en het staat elk mens vrij om deze brug te betreden en zich vertrouwd te maken met het goddelijke woord. En via deze brug daalt God Zelf op de aarde neer en openbaart Hij Zich aan de mensheid. Dat wil zeggen dat Hij haar kennis geeft van Zichzelf, Zijn besturen en werkzaam zijn en de bestemming van elk individueel mens, zijn oorsprong en zijn doel. En de kennis daarvan is een onbegrijpelijke genade, want het maakt de mens het werk aan zichzelf, dat hij toch uit eigen beweging aan moet pakken, onnoemelijk makkelijker als hij volmaakt wil worden en het rijk van de vrede binnen wil gaan.

De goddelijke liefde daalt zelf af en probeert dichter bij de mensheid te komen. Ze komt haar tegemoet, ofschoon deze al voor de tegenstander van God gekozen heeft door haar verlangen naar de wereld en haar goederen en daardoor heeft ze zich onwaardig gemaakt voor de liefde van God. Maar Zijn liefde houdt nooit op en blijft eeuwig gericht op dat, wat uit Hem voortgekomen is.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.