B.D.-Nr. 2359

Verantwoordelijkheid – Overdracht van het woord van God via de gedachten

En daarom is de mens er ook verantwoordelijk voor, hoe hij zijn leven leidt, omdat hem door het woord van God kennis gegeven werd van Zijn wil. Want God spreekt ook op een andere manier tot de mens dan alleen maar door de rechtstreekse overdracht. Hij leidt de gedachten van elk individu zo, dat ze God kunnen herkennen, als ze er maar bereidwillig toe zijn. Hij heeft rondom de mensen talloze wonderwerken geschapen, die allemaal getuigenis afleggen van hun Schepper, dus leiden de gedachten van de mens steeds weer naar Hem.

Deze gedachten kunnen wel afgewezen of weggedrukt worden. De mens is niet gedwongen, als deze gedachten eenmaal opduiken, hier voortdurend mee bezig te zijn, dus ook nu hangt de kennis van de eeuwige Godheid van de wil van de mens af om positief ten opzichte van haar te staan, want de bereidwillige mens diept zulke opduikende gedachten verder uit en geeft daardoor de hem begeleidende lichtwezens de mogelijkheid om op hem in te werken. Dat wil zeggen dat ze zijn gedachten naar het juiste inzicht leiden en hem tot steeds nieuwe gedachtenactiviteit aansporen.

Daarom kan een mens zonder enige inwerking van buiten, zonder overdracht van het goddelijke woord van de kant van de medemensen, zich veel dichter bij de waarheid bevinden en heeft dit om zo te zeggen door eigen nadenken verworven, omdat hij zich niet verzet heeft tegen het werkzaam zijn van de lichtwezens, die hem via de gedachten onderwezen hebben.

Zo is elk scheppingswerk, elke gebeurtenis en elke belevenis rondom de mens ervoor geschikt om hem naar de kennis van de eeuwige Godheid te leiden, want door al deze dingen spreekt God Zelf tot de mens om het dan nog door het rechtstreeks gesproken woord, dat Hij de mens toe laat komen, te bekrachtigen, zodat de mens dus uit dat laatste weer de bevestiging kan halen dat zijn denken met de waarheid overeenstemt. Dan zal hij zo lang niet van de waarheid afwijken, als hij zich zonder weerstand aan het werkzaam zijn van God door de lichtwezens overgeeft.

Zodra hij een innerlijke weerstand voelt en aan dit gevoel toegeeft, dus onwillig staat tegenover hetgeen hem aangeboden wordt, is hij al aan de vijandige macht ten prooi gevallen, die hem deze wil ingeeft, hem dus van God en de kennis van Hem wil af doen keren. Zodra de gedachten aan een hoogst en meest volmaakt Wezen, tegenover Wie de mens zich moet verantwoorden voor zijn levenswandel, voor hem lastig of onaangenaam zijn, heeft de tegenstander van God al invloed op de mens. En dan komen de lichtwezens in zoverre in versterkte mate in actie, dat ze nu de in gevaar bevindende mensen het woord van God door de mond van een mens toe laat komen.

Hij wordt nu gewaarschuwd en gemaand en dat, wat hem in gedachten niet kan bekoren, wordt hem nadrukkelijk bekendgemaakt, maar de beslissing blijft aan hemzelf overgelaten, want hij moet zijn aardse leven in de volste wilsvrijheid leven, omdat het hem anders niet de definitieve geestelijke vrijheid op kan leveren. Maar van God uit wordt het wezen alle mogelijkheden geboden. Alle genaden en hulpmiddelen ter beschikking gesteld, die het alleen maar hoeft te gebruiken, zolang het in de belichaming als mens over de aarde gaat.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.