And therefore it is of great importance how earthly life is utilized, for as soon as this is decided a completely different struggle for ascent begins as it was granted to the being on earth. Life on earth continued to give it strength which it could utilize at will, whereas the being's life in the beyond is only blessed with strength when the being has reached a certain degree of maturity, but before that a completely powerless state is the soul's fate until it has reached this degree of maturity. And the latter is unspeakably difficult and would also be completely impossible if God's grace did not still come to meet it in the form of rays of light which bring it moments of realization in order to awaken the being's desire for light. Again, God only seeks to change the being's will in order to then also give it the opportunity to carry out its will. However, the conditions in the beyond are much more difficult to fulfil. A powerless being is also so weak-willed that it requires greatest effort and patience on the part of the beings of light to determine the being to let its will become active itself. But a being in the stage of darkness will never long to return to earth in order to make up for its misguided way of life on earth, i.e. to put it back in accordance with its actual task on earth. For only this will would earn the soul another stay on earth. But the immature soul's will only applies to material earthly life but never to spiritual higher development, for once it has become active in it then it also knows that only serving in love promotes its higher development, and it truly has enough opportunity for this in the beyond. For a tremendous amount of work has to be done if the souls are to be given light in the form of knowledge. It is the activity in the beyond which people on earth cannot comprehend and yet which is unspeakably important.... What was neglected on earth has to be made up for in the beyond, and just as spiritual help for fellow human beings on earth is an act of love, so the beings' activity in the beyond is also an uninterrupted labour of love.... a constant distribution of what the souls lack.... a distribution of light and knowledge to the souls who dwell in darkness. This activity requires free will just as on earth. The being must be willing to be of service, then it will progress in its development. Once it has overcome the lack of will it will work diligently on itself. It will certainly also remember the unused time on earth in deep remorse but now sees a sphere of activity in front of it which requires all its willingness to help.... The soul now thinks more of the suffering souls around it than of its own state, and only now does it fulfil its task with devotion, and its own state becomes ever more light-filled because it now receives light and strength in order to pass it on. However, once it has become a recipient of light and strength it will never want to return to earth unless a task is to be carried out on earth which requires the embodiment of a being of light on earth.... It must always be taken into consideration that in the state of darkness the soul also lacks realization, since it has neglected its spiritual development on earth.... But if it recognizes this, it will also see the possibilities in the beyond which will ensure its ascent. However, a renewed embodiment on earth would only be granted to the soul if it would desire it in full awareness of its immature state and for the purpose of maturing the soul.... thus if free will would urge it to live on earth again in order to attain a higher state of maturity. But this already presupposes a certain knowledge and therefore also a certain degree of maturity, i.e. the ability to love, which then impels the soul to participate in the work of redemption in the beyond, because it recognizes that every strength is also needed for this and that it now willingly places its love at the service of this work of redemption....
Amen
TranslatorEn daarom is het van het grootste belang, hoe het leven op aarde wordt benut, want zodra dit is beëindigd, begint er een totaal ander worstelen om opwaarts te klimmen, dan zoals het op aarde het wezen was beschoren. Het leven op aarde leverde het voortdurend kracht op, die het naar believen kon gebruiken, terwijl het leven van het wezen in het hiernamaals dan pas met kracht is gezegend, wanneer het wezen een bepaalde graad van rijpheid heeft, maar tevoren is een geheel krachteloze toestand het lot van de zielen, tot ze deze graad van rijpheid hebben bereikt. En het laatste is onnoemelijk zwaar en zou ook helemaal onmogelijk zijn, wanneer Gods genade hem ook dan niet tegemoet zou komen in de vorm van lichtstralen, die hem momenten van inzicht opleveren, om het verlangen naar licht in het wezen te wekken. Weer probeert God alleen de wil van het wezen te veranderen en het dan ook de mogelijkheid te geven, de wil te verwezenlijken. Alleen zijn de voorwaarden in het hiernamaals heel wat moeilijker na te komen. Een krachteloos wezen is ook zo zwak van wil, dat het grote inspanning en geduld van de kant van de lichtwezens vergt, het wezen ertoe te bewegen, zelf zijn wil aktief te laten worden.
Maar nooit zal een wezen in het stadium van duisternis naar de aarde terug verlangen, om zijn mislukte levenswandel op aarde goed te maken, dat wil zeggen hem af te leggen volgens zijn eigenlijke opgave op aarde. Want alleen deze wil zou de ziel een herhaald verblijf op aarde opleveren. Maar de wil van de onrijpe ziel gaat alleen maar uit naar het materiële leven op aarde, nooit echter naar de geestelijke vooruitgang, want is deze eerst eens aktief geworden in haar, dan weet ze ook, dat alleen het dienen in liefde haar vooruitgang bevordert en daar heeft ze in het hiernamaals waarlijk gelegenheid genoeg voor. Want er is een enorme arbeid te verrichten, wil de zielen licht worden gebracht in de vorm van weten. Het is het werkzaam zijn in het hiernamaals, dat de mensen op aarde niet kunnen begrijpen en dat toch onnoemelijk belangrijk is.
Wat op aarde werd verzuimd, moet in het hiernamaals worden ingehaald. En zoals op aarde de geestelijke hulp aan de medemens een daad van liefde is, zo is ook de bezigheid van de wezens in het hiernamaals een ononderbroken werkzaam zijn in liefde, een voortdurend uitdelen van wat de zielen ontbreekt: een uitdelen van licht en weten aan de zielen, die in de duisternis vertoeven. Deze bezigheid vraagt de vrije wil, net als op aarde. Het wezen moet bereid zijn, dienend bezig te zijn, dan gaat het in zijn ontwikkeling vooruit. Heeft het eenmaal de willoosheid overwonnen, dan werkt het vlijtig aan zichzelf. Het zal ook wel in diep berouw denken aan de onbenutte tijd op aarde, maar ziet nu een arbeidsveld voor zich, dat zijn hele bereidheid om te helpen eist. De ziel denkt nu meer aan de lijdende zielen rondom zich, dan aan haar eigen toestand. En nu pas vervult ze haar taak met overgave en haar eigen toestand wordt steeds meer vervuld van licht, omdat ze nu licht en kracht ontvangt om dit door te geven. Maar is ze eenmaal ontvanger van licht en kracht geworden, dan verlangt ze nooit meer terug naar de aarde, tenzij er op aarde een taak moet worden volbracht, die de belichaming van een lichtwezen op aarde vereist.
Steeds moet in aanmerking worden genomen, dat in de toestand van duisternis de ziel ook het inzicht ontbreekt, daar ze haar geestelijke ontwikkeling op aarde heeft verwaarloosd. Maar ziet ze dat in, dan ziet ze ook de mogelijkheden in het hiernamaals, die haar de opgang verzekeren. Een herhaalde belichaming op aarde zou de ziel echter alleen dan worden toegestaan, wanneer ze deze zou begeren in het volle bewustzijn van haar onrijpe toestand en met het doel een geheel rijp worden van de ziel; wanneer dus de vrije wil haar tot een herhaalde levenswandel over de aarde zou aansporen, om een toestand van vergrote rijpheid te verkrijgen. Maar dit veronderstelt al een bepaald weten, dus ook een bepaalde graad van rijpheid, dat wil zeggen werkzaam zijn in liefde, dat dan de ziel aanzet deel te nemen aan het verlossingswerk in het hiernamaals, omdat ze inziet, dat daartoe ook elke kracht dringend nodig is en ze nu haar liefde bereidwillig in dienst stelt van dit verlossingswerk.
Amen
Translator