Everything that emanated from God is in higher development until it is united with God again, for this emanated from Him is spiritual strength.... it is something being-like which was originally destined to work in the same will with God.... But the will of this spiritual substance was unbound, because it was of divine origin it was without any compulsion.... and this unbound will was the reason that the spiritual substance separated itself from God, recognizing its own power, which God had likewise granted to that which had emerged from Him. God did not hinder the will of that which was from Him, but set its limits to its activity. Countless beings emerged from the mighty will of that (might) power, which now consciously opposed God. And these entities were again the outflow of divine power, since this opposing power was also the recipient of divine power. Only that those entities were now animated by the urge to fight against God and divine love instead of longing for union with it. And so God (had to) *make* an alliance with His opponent.... in order to lead the power flowing out of Him back to Himself again. He (had to) *left* him free will and *gave him* the assurance of His power, but at the same time *took away from* him the power to compel the will of those entities that were called into being by this power. *(words in italics were added to the handwritten text = ed.)* It was to be left to these entities themselves to turn to God or to His adversary. And now a struggle for them began, but each side fought with different means. The light now fought against the darkness.... For everything that turned against God was dark, while light and love emanated from God without interruption. The beingness that was born through the will of darkness was led into the circuit of divine love....
(28.5.1940) The superiority of the beings devoted to God spread such bright light that this became visible to the beings having emerged from darkness, and now the beings fought against each other. The beings of light tried to draw the dark beings towards them, while the latter harassed the beings of light and tried to pull them down. However, this perpetual battle was unsuccessful insofar as the beings of light were now unable to work in the depths according to their fullness of light; they were not allowed to hinder the beings' free will, but this was under the control of God's antipole. And it succeeded in revolting all its products against everything full of light.... Consequently, the darkness rebelled against God Himself, for the beings of light were His representatives, they were His creatures that had emerged from Him and were devoted to Him. This rebellion against God was the most serious sin and had to find its atonement according to divine justice, the spiritual substance of darkness had to atone for the fact that it rebelled against God, Who was the supreme being in highest perfection. And at the same time the adversary himself had to be defeated. And thus God allowed creation to arise and all spiritual substances resisting Him were banished in this creation.... Free will was taken from him.... The beings which had refused to obey God now had to enter into a serving relationship, the being could not free itself through its will but was subject to divine will until it was granted a merciful time of embodiment on earth to test its will and free will was given to it again and the being was once again faced with the choice to find its way back to God or to strive for separation from God again.... And the will of the unredeemed being failed.... (The power) the adversary's influence was still so strong that he pressurized the will of the being in its embodiment as a human being to belong to him.... And the distress of these beings was immense. Then the eternal deity took pity on its creatures anew, It descended to the bound beings Itself.... God banished the power of the adversary by opposing his hatred and lack of love with His infinite love and thus redeemed humanity from its tormentor.... His love was greater and stronger than the hatred that subdued man's free will to the point of complete surrender. He overcame death, i.e. the powerless state of the will bound by the adversary. And thus a double redemption was brought to the spiritual.... Firstly, the adversary's power was limited so that the being, which desired God, remained completely unimpressed by this power.... but then the adversary was deprived of all power over works of creation, so that all his power only consists of having a weakening effect on the human being's will, yet this effect can be completely cancelled if the human being's will consciously turns to God....
Amen
TranslatorAlles wat van God uitgegaan is, ontwikkelt zich net zo lang opwaarts, tot het weer met God verenigd is, want dit, wat van Hem uitgegaan is, is geestelijke kracht. Het is iets wezenlijks, dat oorspronkelijk bestemd was om binnen dezelfde wil te werken. Maar de wil van dit geestelijke was ongebonden. Het was, vanwege de goddelijke oorsprong, zonder enige dwang. En deze ongebonden wil was er de aanleiding voor, dat het geestelijke zich van God afzonderde, in het besef van zijn eigen macht, die God eveneens aan hetgeen uit Hem voortgekomen was toegewezen had. God hinderde de wil van het geestelijke, dat uit Hem was, niet, maar stelde grenzen aan het werkzaam zijn van dit geestelijke.
Talloze wezens kwamen voort uit de machtige wil van de kracht, die zich nu bewust tegenover God stelde. En ook deze wezens waren weer de uitstroming van goddelijke kracht, omdat ook deze opponent ontvanger van goddelijke kracht was. Alleen waren deze wezens nu door de drang bezield om tegen God en de goddelijke liefde te strijden, in plaats van naar de vereniging met Hem te verlangen.
En dus moest God een bondgenootschap met Zijn tegenstander sluiten om de kracht, die uit Hem stroomde, weer naar Zich terug te leiden. Hij moest hem weer de vrije wil laten en gaf hem de belofte om hem Zijn kracht te geven, maar hem tegelijkertijd de macht te ontnemen om de wil van de wezens te dwingen, die door deze kracht in het leven geroepen werden. Het moest aan deze wezens zelf overgelaten blijven om zich naar God of naar Zijn tegenstander te keren.
En nu begon er een worstelen om deze wezens, maar door beide zijden werd met andere middelen gestreden. Het licht streed nu tegen de duisternis. Want duister was alles, wat zich tegen God keerde, terwijl van God ononderbroken licht en liefde uitging. Het wezenlijke, dat geboren werd door de wil van de duisternis, werd binnen de stroomkring van de goddelijke liefde geleid. De overmacht van de God toegenegen wezens verspreidden zulk helder licht, dat dit licht voor de uit de duisternis voortgekomen wezens zichtbaar werd. En nu streden de wezens tegen elkaar. De lichtwezens probeerden de duistere wezens naar zich toe te trekken, terwijl laatstgenoemden de wezens van het licht kwelden en hen probeerden omlaag te trekken.
Deze voortdurende strijd was echter in zoverre zonder resultaat, omdat de lichtwezens nu in de diepte niet overeenkomstig hun overvloed van licht konden werken. Ze mochten de wezens niet in hun vrije wil hinderen, maar de tegenpool van God had deze wezens in zijn macht. En het lukt hem om al zijn voortbrengselen tegen de hele overvloed van licht op te zetten. De duisternis verzette zich tegen God Zelf, want de lichtwezens waren Zijn aanhangers. Het waren Zijn schepselen, die uit Hem voortgekomen en Hem toegenegen waren.
Dit in opstand komen tegen God was de zwaarste zonde en moest volgens de goddelijke gerechtigheid verzoening vinden. Het geestelijke van de duisternis moest boeten, omdat het zich tegen God, Die het hoogste wezen in de hoogste volmaaktheid is, verzette. En tegelijkertijd moest de tegenstander zelf overwonnen worden. En daarom liet God de schepping ontstaan en al het geestelijke, dat zich tegen Hem verzette, werd in deze schepping geketend. De vrije wil werd hem afgenomen.
De wezens, die God weigerden te gehoorzamen, moesten nu in een dienende toestand komen. Het wezen kon zich niet door zijn wil vrijmaken, maar was zo lang aan de goddelijke wil onderworpen, tot hem ter beproeving van zijn wil een genadevolle tijd van de belichaming op aarde verleend werd en hem nu opnieuw de vrije wil gegeven werd en nu werd het wezen nog eens voor de keuze gesteld om de weg naar God weer terug te vinden of weer de scheiding van God na te streven. En de wil van het niet-verloste wezen faalde. De invloed van de tegenstander was nog steeds zo sterk, dat hij de wil van het wezen in zijn belichaming lastigviel om hem toe te behoren. En de nood van dit wezen was ontzettend groot.
Toen erbarmde de eeuwige Godheid Zich opnieuw over Haar schepselen. Ze daalde Zelf af naar de gebonden wezens. God boeide de macht van de tegenstander, doordat Hij tegenover diens haat en liefdeloosheid Zijn eindeloze liefde zette en de mensheid dus verloste van haar kwelgeest. Zijn liefde was groter en sterker dan de haat, die de vrije wil van de mens onderdrukte tot aan volledige overgave. Hij overwon de dood, dat wil zeggen de machteloze toestand van de door de tegenstander geboeide wil. En dus werd het geestelijke dubbele verlossing gebracht.
Eens werd de macht van de tegenstander begrensd, zodat het wezen, dat naar God verlangde, niet onder de indruk van deze macht was. De tegenstander werd toch elke macht over de scheppingswerken ontnomen, zodat zijn macht alleen hierin bestaat, dat hij verzwakkend op de wil van de mensen in kan werken, maar dat deze werking volledig opgeheven kan worden, als de wil van de mens zich bewust naar God toekeert.
Amen
Translator