• Zurück

Wirken der Ungeister.... Besessenheit....

Der Erlösungsprozeß des gefallenen Geistigen findet so statt, wie es Meine Weisheit seit Ewigkeit beschlossen hat, denn Ich allein weiß um die Verunstaltung dessen, was einst aus Mir in aller Vollkommenheit hervorgegangen ist, und Ich weiß darum auch um die Mittel und Wege zur Rückgestaltung, zum Erreichen der einstigen Vollkommenheit. Das Vergöttlichen Meiner Geschöpfe ist Mein Ziel, das Ich auch sicher einmal erreichen werde. Aber dieses Vergöttlichen erfordert undenklich lange Zeiten, es erfordert Ewigkeiten für menschliche Begriffe, während für Mich die Zeitdauer belanglos ist, weil Ich bin von Ewigkeit zu Ewigkeit. Solange dem Wesenhaften das Bewußtsein genommen ist.... solange das von Mir - zwecks Erreichen seines Zieles - aufgelöste Geistige noch die verschiedensten Schöpfungen durchwandelt, fehlt diesem Geistigen auch noch der Zeitbegriff. Erst wenn sich die zu einem Urwesen gehörenden Seelenpartikelchen wieder gesammelt haben und als "Seele" nun den menschlichen Körper beziehen, wird dieses Wesen ichbewußt, und auch die Zeit wird ihm nun zu einem Begriff.... Nun braucht das Wesen.... ein einst gefallener Urgeist.... nur noch kurze Zeit an sich zu arbeiten, um den Erlösungsprozeß zu Ende zu führen, wenn es dazu willig ist. Aber in dieser kurzen Erdenlebenszeit gilt es, mit allen Kräften das Ziel anzustreben: die letzte Reinigung vorzunehmen, die Seele noch von allen Schlacken zu befreien, die ihr noch anhaften, weil sie sich noch im Bereich dessen befindet, der ihren Fall zur Tiefe verschuldete. Und dessen Bereich ist erfüllt von Ungeistern, von solchen Wesen, die versagten im Erdenleben, die nicht den Willen aufbringen konnten, sich zu lösen von ihm, die in ihrer Wesensart ihrem Beherrscher gleichen und die Haß-erfüllt sind gegen alles nach oben strebende Wesenhafte.... Diese Ungeister umgeben den Menschen, und sie suchen Einfluß zu gewinnen auf die Seele.... auf das Denken, Fühlen und Wollen des Menschen.... Und es muß der Mensch nun mit allen Kräften gegen deren Bedrängungen ankämpfen.... was er aber auch kann mit Hilfe Jesu Christi.... Es werden also jene geistigen Unwesen alle schlechten Eigenschaften im Menschen anzuschüren suchen, und es kann somit gesagt werden, daß jedes Laster, jede Untugend, jede unedle Eigenschaft das Einwirken solcher Ungeister auf die menschliche Seele ist und daß diese Ungeister sich auch festsetzen können im Menschen, wenn er sich völlig von ihnen beherrschen läßt.... wenn er gar nicht des Willens ist, ihnen Widerstand zu leisten.... Dann wird er große Anstrengungen machen müssen, um jene Ungeister loszuwerden, und nur der feste Anschluß an Jesus Christus, das innige Gebet zu Ihm um Hilfe, wird ihn befreien von jenen Wesen, die aber selbst noch voller Abwehr sind gegen jeglichen Liebestrahl, weil sie als Anhang des Satans alles Gute hassen und darum ihnen auch nicht gestattet ist, sich festzusetzen in Menschen, die bewußt Mir zustreben. Einwirken von außen werden sie zwar immer, doch sie können weit eher abgewehrt werden.... Haben sie aber erst einmal Besitz ergriffen von der Seele, dann ist die Befreiung von ihnen äußerst schwer und erfordert einen starken Willen.... Und dann könnet ihr Menschen sprechen von Besessenheit, dann ist das Wirken satanischer Kräfte offensichtlich.... Und die Begründung liegt darin, daß die Seele in ihrer Vorentwicklung noch nicht den Grad erreicht hat, die Zeit ihrer Verkörperung aber herangekommen ist und darum der Erdenkampf besonders schwer ist, von allen ihren Trieben, Lastern und Begierden frei zu werden, die jenen Ungeistern die Möglichkeit geben, sie zu bedrängen oder gar bei ihr einzuschlüpfen. Die Seele an sich ist ein gefallener Urgeist, gegen den andere Urgeister im Auftrag ihres Herrn ankämpfen, um ihm die Rückkehr unmöglich zu machen.... Doch auf seiten jenes gefallenen Urgeistes stehe Ich Selbst, und durch Mein Erlösungswerk ist eine Schranke errichtet worden zwischen jenem als Mensch auf der Erde wandelnden Urgeist und den Ungeistern aus der Tiefe.... Jede Seele, die sich zu Mir und Meinem Erlösungswerk bekennt, flüchtet hinter jene Schranke und kann nicht mehr von jenen Unwesen bedrängt werden in der Weise, daß sie ihnen verfällt.... nur kann gedanklich der Gifthauch aus der Finsternis sie berühren, was ständige Wachsamkeit, ständiges Gebet und innigen Zusammenschluß mit Mir nötig macht.... ihr Menschen also nicht dem Wirken dieser satanischen Kräfte ausgeliefert seid, wenn ihr selbst euch dagegen wehret.... Denn dafür bin Ich gestorben am Kreuz, daß die Macht des Satans gebrochen ist....

Amen

De werkzaamheid van slechte geesten Bezetenheid

Het verlossingsproces van het gevallen geestelijke vindt zo plaats zoals Mijn Wijsheid het sinds eeuwigheid besloten heeft, want IK alleen ken de misvorming van datgene, wat eens uit MIJ in alle volmaaktheid is voortgekomen en daarom ben IK ook op de hoogte van de middelen en wegen hoe (het gevallene) zijn vroegere gedaante weer kan verkrijgen, hoe het de volmaaktheid van weleer bereiken moet.

Mijn doel, dat IK ook zeker eens bereiken zal, is het vergoddelijken van Mijn schepselen. Maar dit vergoddelijken vergt ondenkbaar lange tijden; voor menselijke begrippen vraagt het eeuwigheden, terwijl voor MIJ de tijdsduur van geen belang is, want IK ben in alle eeuwigheid.

Zolang het wezenlijke het bewustzijn is afgenomen, zolang het geestelijke dat IK heb doen uiteenvallen ten behoeve van het bereiken van zijn bestemming, nog de meest verschillende scheppingen doorloopt, ontbreekt dit geestelijke ook nog het tijdsbesef. Pas wanneer de zielepartikeltjes die bij een oerwezen behoren weer zijn samengekomen en als "ziel" nu het menselijke lichaam betrekken, wordt dit wezen ikbewust en ook de tijd wordt hem nu tot een begrip.

Nu hoeft het wezen, de eens gevallen oergeest, nog maar korte tijd aan zichzelf te werken om het verlossingsproces te beëindigen, wanneer het daartoe bereid is. Maar in deze korte tijd van het aardse leven komt het er op aan met alle krachten het doel na te streven, de laatste reiniging uit te voeren, de ziel van alle slakken te bevrijden die haar nog aankleven omdat ze zich nog in het werkingsgebied van diegene bevindt die de schuld was van haar val in de diepte.

En zijn gebied is vol van slechte geesten, wezens van het soort die faalden in het aardse leven, die de wil niet op konden brengen zich van hem los te maken, die in hun aard op hun heerser lijken en die vervuld zijn met haat tegenover al het wezenlijke dat opwaarts streeft. Deze slechte geesten omgeven de mensen en ze proberen invloed te verkrijgen op de ziel, op het denken, voelen en willen van de mens. En de mens moet nu met al zijn krachten tegen hun kwellingen strijden, wat hij echt ook kan met de hulp van JEZUS CHRISTUS.

Dus zullen die geestelijk kwade wezens alle slechte eigenschappen in een mens proberen aan te wakkeren, en bijgevolg kan men zeggen dat elke slechte gewoonte, elke ondeugd, elke onedele eigenschap de inwerking is op de menselijke ziel door zulke laagstaande geesten en dat deze boze geesten zich ook kunnen nestelen in de mens, wanneer hij zich geheel door hen laat beheersen, wanneer hij helemaal niet van zins is weerstand aan hen te bieden.

Dan zal hij zich grote inspanningen moeten getroosten om die kwade geesten kwijt te raken en alleen maar het zich standvastig aansluiten bij JEZUS CHRISTUS, het innige gebed tot HEM om hulp, zal hem bevrijden van die wezens, die echter zelf nog helemaal afwerend staan tegenover iedere straal van liefde, omdat ze als satan's aanhang al het goede haten en het hun daarom ook niet geoorloofd is zich in mensen te nestelen die bewust naar MIJ streven. Weliswaar zullen ze steeds van buitenaf inwerken, maar ze kunnen ruim van te voren worden afgeweerd. Hebben ze echter eerst eenmaal bezit genomen van de ziel, dan is het uiterst moeilijk van hen bevrijd te worden en vereist een sterke wil. En dan zou u, mensen kunnen spreken van bezetenheid, dan is het werkzaam zijn van satanische krachten duidelijk te zien.

En de verklaring ligt hierin, dat de ziel in haar ontwikkeling tevoren nog niet een (hogere) graad bereikt heeft, de tijd van haar belichaming echter dichterbij is gekomen, en dat daarom de strijd op aarde bijzonder zwaar is om al haar aandriften, slechte gewoonten en begeerten kwijt te raken, die de lage geesten de mogelijkheid geven haar in het nauw te brengen of zelfs bij haar binnen te sluipen.

Van zichzelf is de ziel een gevallen oergeest, waartegen andere oergeesten in opdracht van hun heer strijden, om hem het terugkeren onmogelijk te maken. Maar IK Zelf sta aan de kant van die gevallen oergeest en door Mijn werk van Verlossing is er een barrière opgericht tussen die oergeest die als mens over de aarde gaat en de slechte geesten uit de diepte.

Iedere ziel die MIJ en Mijn werk van Verlossing belijdt, zoekt bescherming achter die barrière en kan niet meer door die kwade geesten in het nauw worden gebracht op zo'n manier, dat hij hun ten prooi valt. Alleen de giftige adem uit de duisternis kan haar d.m.v. gedachten aanraken, wat voortdurende waakzaamheid, voortdurend gebed en innige aaneensluiting met MIJ nodig maakt. U, mensen bent dus niet overgeleverd aan de activiteit van deze satanische krachten, wanneer u zelf u daartegen verweert.

Want daarvoor ben IK aan het kruis gestorven, dat de macht van satan gebroken is.

Amen