Der Gang durch das Erdendasein ist die einzige Möglichkeit, das Wesen so weit zu gestalten, daß es im Stadium als Mensch Gott erkennen kann und also fähig ist, sich etwas Wesenhaftes vorzustellen und sich mit diesem Wesenhaften in Verbindung zu setzen. Diese Fähigkeit muß das Wesen nun auch nützen, um den Anschluß an Gott herzustellen. Erkennen können und bejahen wollen.... das ist der Zweck des Aufenthaltes des Wesenhaften auf der Erde. Das erstere ist ein Gnadengeschenk Gottes. Die Gottheit bejahen wollen aber muß das Wesen als Mensch selbst. Davon kann Gott ihn nimmermehr entbinden, da sonst der Erdenzweck verfehlt wäre, der ja in dem Tätigwerden des Willens besteht. Die Erkenntnis des Ursprungs und des Zieles aber läßt auch den Willen tätig werden, folglich ist die Gnade Gottes wohl indirekt dem Menschen behilflich, auch zum Wollen Willen.... der geringste Widerstand dessen aber macht die göttliche Gnade unwirksam, und Widerstand ist verkehrter Wille. Der Wille wird sich in der Verkörperung als Mensch immer äußern, nur oft umgekehrt, d.h. in Gott-entgegengesetztem Sinn, obgleich alles, was den Menschen umgibt, Zeugnis ablegt vom göttlichen Schöpfer und dies also genügen müßte, auch den Willen in rechter Weise tätig werden zu lassen. Würde die Gnade Gottes auch diesen Willen richten in göttlicher Ordnung, dann wäre die Welt erlöst, denn es gäbe dann wahrlich kein Wesen mehr, dem die göttliche Liebe diese Gnade nicht zuwenden möchte. Es müßten also alle Menschen während des Erdendaseins zur Erkenntnis kommen, und es müßten alle Menschen zu Gott streben.... Oder aber es müßte Gott die übergroße Liebe und Barmherzigkeit abgesprochen werden, so Er das eine oder das andere Wesen fallenließe, sie also nicht zum rechten Wollen veranlassen würde. Es entstehen oft solche irrigen Ansichten unter den Menschen, und weit schwerer ist es, einen solchen Irrtum aus der Welt zu schaffen, als ihn in der Welt zu verbreiten. Um aber Gott erkennen zu können, muß unbedingt die Lüge, der Irrtum, ausgeschieden werden, denn ein verwirrtes Denken des Menschen trägt nicht dazu bei, den Willen zu Gott zu richten. Gott muß als unendlich liebevoll, weise und allmächtig erkannt werden, dann erst ist der Glaube vorhanden, dann erst wird die Liebe zu diesem höchst vollkommenen Wesen rege und aus dieser Liebe heraus auch die Liebe zu Dessen Geschöpfen. Dann steht der Mensch im rechten Erkennen und Willen zu Gott aus eigenem Antrieb, und dann erst kann er sich restlos erlösen aus der Gebundenheit, die Folge seines verkehrten Willens war....
Amen
ÜbersetzerDe gang door het aardse bestaan is de enige mogelijkheid het wezen zo ver te vormen, dat het in het stadium als mens God kan onderkennen en dus in staat is zich iets wezenlijks voor te stellen en zich met dit wezenlijke in verbinding te stellen. Dit vermogen moet het wezen nu ook gebruiken om de verbinding met God tot stand te brengen. Kunnen inzien en willen aanvaarden, dat is het doel van het verblijf van het wezenlijke op de aarde. Het eerste is een geschenk van Gods genade. Maar het wezen als mens moet zelf de Godheid willen aanvaarden. Daarvan kan God hem nooit ontslaan, daar anders het doel van het aardse bestaan zou zijn nagelaten, dat immers in het actief worden van de wil bestaat.
Maar het inzien van de oorsprong en de bestemming laat ook de wil actief worden. Bijgevolg is de genade Gods wel indirect de mens behulpzaam, ook om het willen willen. Maar de minste weerstand hiertegen maakt dat de goddelijke genade zonder uitwerking is, en weerstand is verkeerde wil. De wil zal zich in de belichaming als mens steeds uiten, alleen vaak andersom, dat wil zeggen: in aan God tegenovergestelde zin, ofschoon alles wat de mens omgeeft, getuigenis aflegt van de goddelijke Schepper en dit dus voldoende zou moeten zijn ook de wil op de juiste manier actief te laten worden. Zou de genade Gods deze wil ook richten in goddelijke ordening, dan zou de wereld verlost zijn, want er zou dan waarlijk geen wezen meer bestaan aan wie de goddelijke liefde deze genade niet zou willen doen toekomen. Dus zouden alle mensen gedurende hun leven op aarde tot het besef moeten komen en zouden alle mensen moeten aansturen op God, ofwel zou de overgrote liefde en barmhartigheid van God moeten worden ontkend, als Hij het ene of andere wezen zou laten vallen, de wezens dus niet ertoe zou brengen het juiste te willen.
Er ontstaan vaak zulke verkeerde opvattingen onder de mensen en het is veel moeilijker zo’n dwaling uit de wereld te helpen, dan hem in de wereld te verspreiden. Maar om God te kunnen onderkennen moet absoluut de leugen, de dwaling, worden uitgeschakeld. Want een verward denken van de mens draagt er niet toe bij de wil op God te richten. God moet als oneindig liefdevol, wijs en almachtig worden erkend. Dan pas is het geloof aanwezig, dan pas wordt de liefde voor dit hoogst volmaakte Wezen actief en vanuit deze liefde ook de liefde voor diens schepselen. Dan staat de mens uit eigen beweging in het juiste inzicht en de juiste wil tegenover God en dan pas kan hij zich helemaal bevrijden uit het gebonden zijn, dat het gevolg was van zijn verkeerde wil.
Amen
Übersetzer