• Terug

De staat van duisternis van de zielen in het hiernamaals en hulp van de lichtwezens

En licht of duisternis zal uw deel zijn. U zult in het licht verblijven als u het licht toegang hebt verleend tot u, als u het liet binnenstralen in uw hart en daardoor de duisternis hebt verjaagd waarin u vertoefde, tot het licht uit de hemelen u aanraakte. Maar duisternis is uw lot als u het licht ontvlucht. En de geestelijke duisternis betekent eenzaam rondgaan, het betekent verlaten zijn in de meest donkere omgeving, zonder doel en zonder hoop op verandering van uw toestand. De ziel die in het hiernamaals in de duisternis vertoeft, lijdt daarom onuitsprekelijk, omdat ze tevoren het fysieke licht van haar ogen bezat en alles om zich heen kon herkennen, nu echter het geestelijke oog nodig is om geestelijke dingen te kunnen waarnemen, maar de ziel is in de geest helemaal blind. En zo zal ze zich in een troosteloze woeste omgeving ophouden en als andere zielen haar ontmoeten, zal ze niet in staat zijn dezen te herkennen en daarom op de hulp van andere zielen zijn aangewezen, dat dezen haar leiden, dat ze haar af en toe een glimpje licht doen toekomen opdat ze haar omgeving kan herkennen.

Maar de zielen die zich in het licht bevinden, trekken zich het lot van deze arme zielen aan, maar hun hulp is beperkt volgens Gods wil, want ze mogen hun geen licht schenken tegen hun wil in. Zolang de ziel het licht niet ontbeert, moet ze smachten in duisternis, al duurt dit nog zo lange tijd. Ze moet het verlangen naar licht hebben, haar toestand moet voor haar ondraaglijk worden en ze moet naar verandering van haar toestand verlangen, pas dan komen de lichtdragers dichter bij haar en geven een klein glimpje van hun licht aan haar af. Ze geven hun een beetje opheldering en al naar gelang hun bereidheid die aan te horen en aan te nemen, wordt het licht nu werkzaam bij hen.

De ondraaglijkheid van haar toestand kan in haar de bereidheid om te helpen wekken of versterken, zodra ze met andere lijdende zielen samenkomt. Hun lijden zal haar duidelijk zijn, ofschoon ze niet in staat is veel te zien. En zodra het leed van deze zielen haar wil om te helpen op gang brengt, wordt het lichter in haar en vindt ze gelegenheid die ziel te helpen. Nu bemerkt ze een toevloed van kracht en ze gebruikt deze kracht om hulp te verlenen en wordt nu zelf bijgestaan van de kant van de lichtwezens die zo'n ziel nu nooit meer verlaten. Ze ontvangt omdat ze geeft, omdat de liefde in haar is ontwaakt en elk werkzaam zijn in liefde, zowel op aarde als in het hiernamaals, ontvangst van kracht tot gevolg heeft, maar kracht en licht zijn steeds samen, haar wil wordt gesterkt en ze rijpt aan inzicht. De duisternis is doorbroken en heeft vooreerst plaats gemaakt voor een schemerlicht, waarop een gouden morgen volgt als de zon van de geest is opgegaan, dat wil zeggen als haar op elk gebied kennis wordt gegeven van de kant van de lichtwezens, die de ziel gelukkig maakt en haar tot voortdurende werkzaamheid in liefde aanspoort, dat wil zeggen om uit te delen van datgene wat ze zelf bezit aan die zielen die nog in diepste duisternis smachten.

Iedere ziel kan de duisternis ontvluchten, iedere ziel kan zich bevrijden, maar altijd moet een liefdevolle gedachte aanleiding geven tot het overbrengen van licht, want zonder deze mogen de lichtwezens geen gaven uitdelen, omdat de vrije wil naar het licht moet streven, daar anders de ziel omgeven blijft door een eeuwige nacht en een wegzinken in de diepste diepte der duisternis het gevolg kan zijn. Maar licht behoort bij de gelukzaligheid en als een ziel het geestelijke gezichtsvermogen ontsloten is, zal ze haar taak herkennen en heerlijkheden aanschouwen en nooit meer afglijden in de duisternis.

Amen

L'état de l'obscurité des âmes dans l'au-delà et l'aide apportée par les êtres de Lumière

Votre sort sera la Lumière ou l’obscurité. Vous marcherez dans la Lumière lorsque vous lui aurez concédé l'accès à vous-même, lorsque vous l'aurez laissé couler dans vos cœurs et qu’avec cela vous aurez chassé l'obscurité dans laquelle vous marchiez jusqu'à ce que la Lumière des Cieux vous ait touché. Mais lorsque vous fuyez la Lumière, l'obscurité est votre sort. Et l'obscurité spirituelle signifie se retrouver solitaire, être abandonné dans l'ambiance la plus obscure sans but et sans espoir d’un changement de votre situation. L'âme qui séjourne dans l'au-delà dans l'obscurité, souffre donc indiciblement, parce qu’auparavant elle possédait la lumière des yeux et pouvait reconnaître tout autour d'elle, mais maintenant l'œil spirituel lui est nécessaire pour pouvoir contempler le spirituel, et l'âme est totalement aveugle en esprit. Et ainsi elle séjournera sans courage dans une région déserte, et lorsqu’elle rencontrera d’autres âmes, elle ne sera pas en mesure de les reconnaître et donc elle dépendra de l'aide d'autres âmes pour que celles-ci la guident, et lui fassent arriver de temps en temps une lueur de Lumière, pour qu’elle reconnaisse son ambiance. Les âmes qui sont dans la Lumière prennent soin des âmes pauvres, mais leur aide est limitée conformément à la Volonté de Dieu, parce qu'elles ne peuvent pas leur donner quelque lumière contre leur volonté. Tant qu’à l'âme il manque la Lumière elle doit languir dans l'obscurité pour autant de temps qu’elle veut que cela dure. Elle doit désirer la Lumière, son état doit lui devenir insupportable, et elle doit désirer un changement de sa situation, seulement alors des porteurs de Lumière s'approchent et lui donnent une petite lueur de Lumière, ils lui donnent de petits éclaircissements et selon sa bonne volonté de les écouter et de les accepter, la Lumière devient maintenant active en elle. Sa situation insupportable peut réveiller en elle la volonté d'aider ou bien la renforcer dès qu’elle rencontre d’autres âmes souffrantes. Leurs souffrances lui seront maintenant visibles, bien qu’elle ne soit pas en mesure de bien les reconnaître, mais dès que la souffrance de ces âmes stimule en elle la volonté d'aider, il se fera plus clair en elle et elle trouvera l'occasion d'aider ces âmes. Maintenant elle sent un apport de Force et emploie cette Force pour une prestation d'aide, et maintenant elle est aussi soutenue de la part des êtres de Lumière qui n'abandonneront maintenant jamais plus une telle âme. Elle reçoit, parce qu'elle donne, parce qu’en elle l’amour s’est réveillé et chaque acte d'amour sur la Terre comme dans l'au-delà a pour conséquence la réception de la Force, mais la Force et la Lumière vont toujours ensemble, sa volonté est fortifiée et elle mûrit dans la connaissance. L'obscurité est cassée et a fait place à un crépuscule qui sera suivi d’un matin doré lorsque se sera levé le soleil de l'esprit, c'est-à-dire qu’il lui aura été fourni le savoir dans chaque domaine de la part des êtres de Lumière, ce qui rend l'âme heureuse et la pousse à une constante activité d'amour, c'est-à-dire à la distribution de ce qu'elle-même possède, aux âmes qui languissent encore dans l'obscurité la plus profonde. Chaque âme peut fuir l'obscurité, chaque âme peut se libérer, mais une affectueuse pensée doit toujours avoir pour motif la transmission de la Lumière, parce que sans cela les êtres de Lumière ne peuvent pas distribuer les Dons, parce que la libre volonté doit tendre vers la Lumière, autrement une nuit éternelle subsiste autour de l'âme et la conséquence peut être qu’elle se précipite plus profondément dans l'abîme de l'obscurité. Mais la Lumière fait partie de la béatitude, et lorsqu’à une âme la vue spirituelle est ouverte, elle reconnaîtra sa tâche et contemplera des Magnificences et elle ne se précipitera jamais plus dans l'obscurité.

Amen