Met plezier dienen in liefde is de ware godsdienst, maar ook alleen maar dit is daaronder te verstaan. Elk mens is een schepsel van God en als de één de ander dient, bewijst hij in zekere zin ook de Schepper de liefde en dient Hem. De geestelijke wereld kan onophoudelijk werkzaam zijn, als voor haar door werkzame liefde de toegang tot de mens ontsloten wordt en nu ook weer in liefde werkzaam kan zijn, dat wil zeggen uitdelen wat ze van God ontvangt en weer ontvangen, wat ze uit wil delen. Want het dienen in liefde is ook in het hiernamaals het eerste gebod. Maar het is ook een waarachtig gelukkig makende activiteit, zoals op aarde het dienen in liefde eveneens het geluk van innerlijke tevredenheid en ware vreugde in de mens veroorzaakt. Werkzame naastenliefde is dus ware godsdienst.
Waar de liefde ontbreekt, is een dienen van God ondenkbaar en daarom is al het andere, wat anders onder het woord godsdienst begrepen wordt, af te wijzen. Wie God wil dienen, kan het alleen maar hierdoor doen, dat hij Hem een plezier wil doen, doordat hij dat doet, wat van eeuwigheid af Gods wil is. Dat hij in de liefde leeft en daarmee zijn oorsprong bevestigt. Dat hij dus zijn oorsprong uit God beseft en nu ook zijn best doet om zo te handelen, zoals God Zelf handelt. Dat hij ononderbroken aan elk schepsel van God liefde geeft. Dan heeft hij dezelfde wil als God, omdat hij dat geworden is, wat God Zelf is: liefde. En dan kan hij ook hetzelfde doen, als wat God doet: Zijn liefdeskracht uitstralen op de schepselen, zodat ze zich staande kunnen houden.
Dit wordt pas begrijpelijk, wanneer het geestelijke leven in beschouwing wordt genomen, dat onafhankelijk is van het leven van het vlees, het lichamelijke omhulsel. Dit geestelijke leven kan pas ontwaken, wanneer de liefde in de mens actief wordt, want dan neemt de mens de liefdesuitstraling uit God in ontvangst en vormt het zich nu naar de goddelijke wil. Evenzo wordt ook het wezen, wie de liefde van de mens betreft, er daardoor toe gebracht om werkzaam te zijn in liefde. Want liefde wekt weer wederliefde op en opnieuw opent een hart zich voor de uitstraling van God en deze wordt weer als toegenomen liefde werkzaam in de mens, die weer tot God terugkeert, dus het door God geschapene weer naar zijn Schepper terugverlangt.
Dit is de oorspronkelijke bestemming van het wezen, namelijk in de nauwste verbinding met God werkzaam te zijn in de geestelijke wereld. Het heeft zich van God verwijderd, maar God laat niets vallen, wat uit Hem voortgekomen is en Hij probeert het steeds weer naar Zich toe te leiden. Elk liefdeswerk is een nadering van God en bijgevolg een dienen in liefde, het oorspronkelijke doel van het wezenlijke, omdat dienen in liefde gelukkig maakt en het tegelijkertijd een heersen in de puurste vorm is. Het is een omleiden van kracht. Een doorgeven van dat, wat uit God stroomt, door het lichtvolle geestelijke ontvangen, wat naar het naar licht hongerende geestelijke toe geleid wordt.
Maar deze goddelijke uitstraling is liefde, die nu door het wezenlijke ontvangen kan worden, maar die ook onopgemerkt weg kan stralen. Als ze door het wezenlijke in ontvangst genomen wordt, dan komt dit zo tot uiting, dat dit wezenlijke weer actief wordt en zodoende neemt de kracht van de liefde voortdurend toe en elk waarachtig in liefde werkzaam mens draagt eraan bij, dat de kracht weer naar God terugkeert. Als een mens nu de ander in liefde dient, dan schenkt hij ook de Schepper van eeuwigheid af zijn liefde, want de mens is het evenbeeld van God. Hij is een goddelijk product en mag dus niet verloren gaan.
Gods liefde behoort elk individueel schepsel toe en Hij probeert hun Zijn liefde te geven, opdat ze Hem herkennen en Hij heeft daar een mens voor nodig, die de medemens tot liefde opvoedt, want enkel door de liefde komt de mens dichter bij God. Deze mens moet liefde prediken en beoefenen. Als hij liefde beoefent, brengt hij het contact met de eeuwige liefde Zelf tot stand en hij maakt zodoende voor de wezens in het hiernamaals de weg tot de mensen vrij, opdat deze nu rechtstreeks werkzaam kunnen zijn.
Dit is een werk van barmhartigheid, dat niet uit het oog verloren mag worden. Hij dient deze wezens ook, doordat hij het werk voor hen gemakkelijker maakt. En als iemand de medemensen met de lichtwezens verbindt, worden aan diens werkzaamheden geen grenzen gesteld. De mens heeft nu in liefde gediend en God daardoor eveneens een dienst bewezen, want Diens zorg betreft altijd het verlossen van het onvrije geestelijke en omdat dit alleen maar door de actieve naastenliefde mogelijk is, dient de mens daardoor ook God, doordat hij aan de bevrijding van het onvrije geestelijke bijdraagt.
Amen
VertalerEin freudiges Dienen in Liebe ist der rechte Gottesdienst, aber auch nur dieses ist darunter zu verstehen. Ein jeder Mensch ist Gottes Geschöpf, und so einer dem anderen dient, erweiset er gleichsam auch dem Schöpfer die Liebe und dienet Ihm.... Die geistige Welt kann unentwegt tätig sein, so ihr durch werktätige Liebe der Zugang zum Menschen erschlossen wird, und nun auch wieder wirken in Liebe, d.h. austeilen, was sie empfängt von Gott, und wieder empfangen, was sie austeilen will. Denn das Dienen in Liebe ist auch im Jenseits erstes Gebot, aber auch wahrhaft beglückende Tätigkeit, so, wie auf Erden das Dienen in Liebe gleichfalls im Menschen das Glück innerer Zufriedenheit und wahrer Freude auslöst. Werktätige Nächstenliebe also ist wahrer Gottesdienst. Wo die Liebe fehlt, ist ein Gott-Dienen undenkbar, und darum ist alles andere zu verwerfen, was unter dem Wort Gottesdienst sonst verstanden wird. Wer Gott dienen will, kann es nur dadurch tun, daß er Ihm eine Freude bereiten will, daß er das tut, was Gottes Wille ist seit Ewigkeit.... daß er in der Liebe lebt und damit seinen Ursprung bestätigt, daß er also seinen Ausgang aus Gott erkennt und nun auch so zu handeln bemüht ist, wie Gott Selbst handelt.... daß er unentwegt Liebe gibt jeglichem Geschöpf Gottes. Dann steht er im gleichen Willen mit Gott, weil er das geworden ist, was Gott Selbst ist.... Liebe.... Und dann kann er auch das gleiche tun, was Gott tut.... Seine Liebeskraft ausstrahlen auf die Geschöpfe, auf daß sie bestehen können.... Es wird dies erst verständlich, wenn das geistige Leben in Betracht gezogen wird, das unabhängig ist vom Leben des Fleisches, der körperlichen Hülle. Dieses geistige Leben kann erst erwachen, wenn die Liebe im Menschen tätig wird, denn dann nimmt der Mensch die Liebesausstrahlung Gottes in Empfang und gestaltet sich nun nach göttlichem Willen. Ebenso wird auch das Wesen, dem die Liebe des Menschen gilt, dadurch veranlaßt zum Wirken in Liebe.... Denn Liebe erweckt Gegenliebe, und wieder öffnet sich ein Herz der Ausstrahlung Gottes, und diese wird wirksam im Menschen als vermehrte Liebe, die wieder zu Gott zurückkommt, also das von Gott Geschaffene wieder zu seinem Schöpfer zurückverlangt....
Es ist dies die Urbestimmung des Wesens, im engsten Verband mit Gott zu wirken in der geistigen Welt. Es hat sich von Gott entfernt, Gott aber läßt nichts fallen, was aus Ihm hervorgegangen ist, und sucht es immer wieder Sich zuzuleiten. Jedes Liebeswerk ist eine Annäherung an Gott und folglich ein Dienen in Liebe die uranfängliche Bestimmung des Wesenhaften, weil Dienen in Liebe beglückend ist und gleichzeitig ein Herrschen in der reinsten Form.... Es ist ein Umleiten der Kraft, ein Vermitteln dessen, was aus Gott entströmt, von dem lichtvollen Geistigen empfangen, und dem nach Licht hungernden Geistigen zugeführt wird.... Diese göttliche Ausstrahlung aber ist Liebe, die nun von dem Wesenhaften empfangen werden kann, die aber auch unbeachtet verströmen kann. Wird sie von dem Wesenhaften in Empfang genommen, so äußert sich dies so, daß dieses wieder liebetätig wird, und also vermehrt sich die Kraft der Liebe immerwährend, und jeder wahrhaft liebetätige Mensch trägt dazu bei, daß die Kraft wieder zu Gott zurückkehrt. Dienet nun ein Mensch dem anderen in Liebe, so bringt er auch dem Schöpfer von Ewigkeit seine Liebe entgegen, denn es ist der Mensch das Ebenbild Gottes, er ist göttliches Produkt und darf sonach nicht verlorengehen. Gottes Liebe gehört jedem einzelnen Geschöpf, und Er suchet ihnen Seine Liebe zu vermitteln, auf daß sie Ihn erkennen, und Er bedarf dazu eines Menschen, der die Mitmenschen zur Liebe erzieht, denn nur durch die Liebe kommt der Mensch Gott näher. Dieser soll Liebe predigen und Liebe üben.... so er Liebe übet, stellt er den Kontakt her mit der ewigen Liebe Selbst, und er macht also den jenseitigen Wesen den Weg frei zu den Menschen, auf daß diese nun direkt wirken können. Es ist dies ein Werk der Barmherzigkeit, das nicht außer acht gelassen werden sollte.... Er dienet auch diesen Wesen, indem er ihnen ihr Wirken erleichtert. Und so jemand die Mitmenschen mit den Lichtwesen verbindet, ist deren Wirken keine Schranke gesetzt. Es hat der Mensch nun gedient in Liebe und Gott dadurch gleichfalls einen Dienst erwiesen, denn Dessen Fürsorge gilt jederzeit dem Erlösen des unfreien, Geistigen und da dies nur durch die tätige Nächstenliebe möglich ist, dienet der Mensch dadurch auch Gott, indem er zur Erlösung des unfreien Geistigen beiträgt....
Amen
Vertaler