B.D.-Nr. 2395
Met plezier dienen in liefde is de ware godsdienst, maar ook alleen maar dit is daaronder te verstaan. Elk mens is een schepsel van God en als de één de ander dient, bewijst hij in zekere zin ook de Schepper de liefde en dient Hem. De geestelijke wereld kan onophoudelijk werkzaam zijn, als voor haar door werkzame liefde de toegang tot de mens ontsloten wordt en nu ook weer in liefde werkzaam kan zijn, dat wil zeggen uitdelen wat ze van God ontvangt en weer ontvangen, wat ze uit wil delen. Want het dienen in liefde is ook in het hiernamaals het eerste gebod. Maar het is ook een waarachtig gelukkig makende activiteit, zoals op aarde het dienen in liefde eveneens het geluk van innerlijke tevredenheid en ware vreugde in de mens veroorzaakt. Werkzame naastenliefde is dus ware godsdienst.
Waar de liefde ontbreekt, is een dienen van God ondenkbaar en daarom is al het andere, wat anders onder het woord godsdienst begrepen wordt, af te wijzen. Wie God wil dienen, kan het alleen maar hierdoor doen, dat hij Hem een plezier wil doen, doordat hij dat doet, wat van eeuwigheid af Gods wil is. Dat hij in de liefde leeft en daarmee zijn oorsprong bevestigt. Dat hij dus zijn oorsprong uit God beseft en nu ook zijn best doet om zo te handelen, zoals God Zelf handelt. Dat hij ononderbroken aan elk schepsel van God liefde geeft. Dan heeft hij dezelfde wil als God, omdat hij dat geworden is, wat God Zelf is: liefde. En dan kan hij ook hetzelfde doen, als wat God doet: Zijn liefdeskracht uitstralen op de schepselen, zodat ze zich staande kunnen houden.
Dit wordt pas begrijpelijk, wanneer het geestelijke leven in beschouwing wordt genomen, dat onafhankelijk is van het leven van het vlees, het lichamelijke omhulsel. Dit geestelijke leven kan pas ontwaken, wanneer de liefde in de mens actief wordt, want dan neemt de mens de liefdesuitstraling uit God in ontvangst en vormt het zich nu naar de goddelijke wil. Evenzo wordt ook het wezen, wie de liefde van de mens betreft, er daardoor toe gebracht om werkzaam te zijn in liefde. Want liefde wekt weer wederliefde op en opnieuw opent een hart zich voor de uitstraling van God en deze wordt weer als toegenomen liefde werkzaam in de mens, die weer tot God terugkeert, dus het door God geschapene weer naar zijn Schepper terugverlangt.
Dit is de oorspronkelijke bestemming van het wezen, namelijk in de nauwste verbinding met God werkzaam te zijn in de geestelijke wereld. Het heeft zich van God verwijderd, maar God laat niets vallen, wat uit Hem voortgekomen is en Hij probeert het steeds weer naar Zich toe te leiden. Elk liefdeswerk is een nadering van God en bijgevolg een dienen in liefde, het oorspronkelijke doel van het wezenlijke, omdat dienen in liefde gelukkig maakt en het tegelijkertijd een heersen in de puurste vorm is. Het is een omleiden van kracht. Een doorgeven van dat, wat uit God stroomt, door het lichtvolle geestelijke ontvangen, wat naar het naar licht hongerende geestelijke toe geleid wordt.
Maar deze goddelijke uitstraling is liefde, die nu door het wezenlijke ontvangen kan worden, maar die ook onopgemerkt weg kan stralen. Als ze door het wezenlijke in ontvangst genomen wordt, dan komt dit zo tot uiting, dat dit wezenlijke weer actief wordt en zodoende neemt de kracht van de liefde voortdurend toe en elk waarachtig in liefde werkzaam mens draagt eraan bij, dat de kracht weer naar God terugkeert. Als een mens nu de ander in liefde dient, dan schenkt hij ook de Schepper van eeuwigheid af zijn liefde, want de mens is het evenbeeld van God. Hij is een goddelijk product en mag dus niet verloren gaan.
Gods liefde behoort elk individueel schepsel toe en Hij probeert hun Zijn liefde te geven, opdat ze Hem herkennen en Hij heeft daar een mens voor nodig, die de medemens tot liefde opvoedt, want enkel door de liefde komt de mens dichter bij God. Deze mens moet liefde prediken en beoefenen. Als hij liefde beoefent, brengt hij het contact met de eeuwige liefde Zelf tot stand en hij maakt zodoende voor de wezens in het hiernamaals de weg tot de mensen vrij, opdat deze nu rechtstreeks werkzaam kunnen zijn.
Dit is een werk van barmhartigheid, dat niet uit het oog verloren mag worden. Hij dient deze wezens ook, doordat hij het werk voor hen gemakkelijker maakt. En als iemand de medemensen met de lichtwezens verbindt, worden aan diens werkzaamheden geen grenzen gesteld. De mens heeft nu in liefde gediend en God daardoor eveneens een dienst bewezen, want Diens zorg betreft altijd het verlossen van het onvrije geestelijke en omdat dit alleen maar door de actieve naastenliefde mogelijk is, dient de mens daardoor ook God, doordat hij aan de bevrijding van het onvrije geestelijke bijdraagt.
Amen