Dit is het belangrijkste gebod van de naastenliefde, namelijk dat u de medemens niet in de nood van de ziel laat. Alle aardse nood komt tot een einde en daarom moet er niet te veel betekenis aan gehecht worden. Maar de nood van de ziel blijft bestaan, ook wanneer de mens zijn aardse leven beëindigt, als hij deze niet op aarde probeert op te heffen.
En waar zijn eigen kracht daar niet toereikend voor is, daar moet u hem hulpvaardig terzijde staan, omdat u anders geen liefde in uw hart voelt en zodoende het goddelijke gebod van de naastenliefde niet vervult. Want zo’n ziel is verzwakt en is niet in staat om de kracht op te brengen om zichzelf te bevrijden. Ze is duister en zonder licht. Ze is onwetend en niet vrij. En deze toestand moet u veranderen in een wetende, lichtvolle en vrije toestand.
En daarom moet u deze mens onderwijzen. U moet hem een helder beeld schetsen over hoe zijn weg over de aarde moet gaan. U moet hem binnenleiden in dezelfde kennis, die u gelukkig maakt en die u al in u hebt opgenomen. Een verzinken in de door God aan u rechtstreeks gegeven geestelijke geschenken moet elke ziel gelukkig maken. En omgekeerd zal een ongelukkige toestand geestelijke nood voor de ziel betekenen, omdat het niet licht en helder in die mens is.
En als de medemens dus in geestelijke duisternis smacht, verricht u het grootste werk van liefde, als u hem de middelen en de wegen wijst om deze duisternis te verdrijven. Zielen, die in nood zijn, hebben niet de kracht om het licht te naderen. Zodoende moet de mens het licht naar hen toe brengen. Hij moet zich in de donkerste gebieden wagen, om deze met zijn licht te verlichten. Want licht is ook voor deze nog volledig onwetende wezens een weldaad en licht heft de nood van de ziel op. Dus moet de mensen wijsheid aangeboden worden, opdat ze wetend worden en licht en kracht ontvangen. Dit is de enige mogelijkheid om de ziel te helpen, zodat ze rijp wordt, zolang ze op aarde verblijft.
Weliswaar voelt de mens er weinig van, als de ziel in nood verkeert, want hij vestigt zijn aandacht meer op de behoeften van het lichaam en neemt er genoegen mee, als hij deze behoeften kan vervullen. En omdat hij de nood van de ziel niet voelt, doet hij ook niets om haar te helpen.
Maar de naar geestelijke goederen strevende mens kent de nood van de zielen in het hiernamaals en de te lage rijpheidstoestand en hij moet zijn kennis gebruiken en de dwalende mens helpen, doordat hij met volle liefde hem ertoe probeert te bewegen om eveneens geestelijke goederen na te streven en hem de waardeloosheid van de aardse goederen voor ogen houdt.
De zorgen om de ziel van de medemens is de ware uitoefening van de naastenliefde, want ze kan de ziel van het eeuwige verderf redden. En als de mens om kracht vraagt voor dit werkzaam zijn in liefde, zal hij nooit een vergeefs verzoek doen. Hij zal in dezelfde mate kracht ontvangen, als hij deze gebruiken wil voor het heil van de zielen.
Amen
VertalerDies ist das wichtigste Gebot der Nächstenliebe, daß ihr die Mitmenschen nicht in der Not der Seele belassen sollt. Alle irdischen Nöte nehmen ein Ende und sind deshalb nicht so wichtig zu nehmen. Die Not der Seele aber bleibt bestehen, auch wenn der Mensch sein Erdenleben beschließt, so er sie nicht auf Erden zu beheben sucht. Und wo seine eigene Kraft dazu nicht ausreicht, dort sollt ihr ihm hilfreich zur Seite stehen, ansonsten ihr keine Liebe im Herzen empfindet und also das göttliche Gebot der Nächstenliebe nicht erfüllet. Denn eine solche Seele ist geschwächt und vermag nicht die Kraft aufzubringen zur Selbsterlösung. Sie ist dunkel und lichtlos, sie ist unwissend und unfrei.... und diesen Zustand sollt ihr zu einem wissenden, lichtvollen und freien wandeln. Und daher müsset ihr diese Menschen belehren, ihr müsset ihnen ein klares Bild geben, wie er seinen Erdenweg gehen soll, ihr müsset ihn einführen in das gleiche Wissen, das euch beglückt und das ihr schon in euch aufgenommen habt. Das Versenken in die von Gott euch direkt zugehenden Geistesgaben muß eine jede Seele beglücken, und umgekehrt wird ein glückloser Zustand für die Seele geistige Not bedeuten, weil es nicht licht und hell im Menschen ist. Und so also der Mitmensch in geistiger Dunkelheit schmachtet, tut ihr das größte Liebeswerk, wenn ihr ihm Mittel und Wege weiset, um diese Dunkelheit zu bannen. Seelen, die in Not sind, haben nicht die Kraft, sich dem Licht zu nähern, also muß der Mensch ihnen das Licht entgegentragen. Er muß sich in dunkelste Gebiete wagen, um diese mit seinem Licht zu erleuchten.... Denn Licht ist Wohltat auch für jene noch völlig unwissenden Wesen, und Licht behebt die Not der Seele, also muß den Menschen Weisheit geboten werden, auf daß sie wissend werden und Licht und Kraft empfangen. Es ist dies die einzige Möglichkeit, um der Seele zu helfen, daß sie ausreifet, solange sie auf Erden weilt. Zwar empfindet es der Mensch wenig, wenn die Seele sich in Not befindet, denn er lenkt sein Augenmerk mehr auf die Bedürfnisse des Körpers und begnügt sich, so er diese sich erfüllen kann. Und weil er die Not der Seele nicht spürt, tut er auch nichts, um ihr zu helfen. Der geistiges Gut anstrebende Mensch aber weiß um die Not der Seelen im Jenseits und um das Manko ihres Reifezustandes, und er soll sein Wissen nützen und dem irrenden Menschen helfen, indem er voller Liebe ihn zu bewegen suche, gleichfalls geistiges Gut anzustreben, und er ihm die Wertlosigkeit der irdischen Güter vor Augen stellt. Die Sorge um die Seele des Mitmenschen ist die wahre Ausübung der Nächstenliebe, denn sie kann die Seele vom ewigen Verderben erretten. Und so der Mensch um Kraft bittet für dieses Liebeswirken, wird er niemals eine Fehlbitte tun. Er wird Kraft empfangen im selben Ausmaße, wie er sie nützen will für das Heil der Seelen....
Amen
Vertaler