All substances within you still carry immature spiritual substances, both the material outer form, your body, as well as the soul, which is composed of innumerable soul particles.... All these particles have passed through the creations of this earth for the purpose of maturing and have also purified themselves to a certain degree, otherwise they would not have been admitted to embodiment as a human being.... But only a certain degree has been reached, which is still far from perfection.... Now you should reach this perfection in earthly life, your soul should leave earth completely purified, thus permeable to light, in order to be able to be accepted into the spiritual kingdom, where it can now constantly work in beatitude, permeated by light.... i.e., the human being must bring everything soul-spiritual into order during his earthly life, which is divine law. What is immature is not yet in this order, it still surrounds the soul like a shell which denies the light access.... But every soul is accompanied by a divine spark which calls for order, which would like to bring the still immature substances to final maturity and can do so if the human being's will gives it the right to do so.... i.e., a human being who wants to attain perfection knows that he is too weak on his own, that he needs to be offered assistance, and he seeks this from God.... And God gives it to him through the spirit by directly influencing the person who has entrusted himself to Him, thus who has established the connection with Him. This spirit will always come to the fore when soul substances stir in a contrary order.... when ungodly qualities want to express themselves which have not yet been completely conquered in the human being.... when desires flare up or unkind thoughts arise. Then the human being is warned or admonished by the inner voice, which is always the expression of God through His spirit.... No human being enters this earth in a perfect state, impure desires or impure impulses still cling to every soul which should be changed in earthly life, so that the human being will move more and more in divine order, so that his soul will purify itself and the divine spark in the human being will be able to spread more and more, so that the light of eternity will thus be able to fill and spiritualize the soul.... But only if this is the human being's will to reach perfection and he surrenders himself to God, asking Him to guide him to perfection. For all immature spiritual substances can also be stimulated by demons to unfold more and more, so that the soul's shell becomes ever more dense.... but then the human being's will has not been turned towards God, instead it longs downwards, it longs for that which it had actually already overcome.... His soul substances oppose divine order, they cause ever greater disorder and are therefore also easily influenced by the forces which want to prevent perfection, the return to God.... The divine spiritual spark cannot express itself in such people, it cannot assert itself because its subtle voice is drowned out and because the human being's will itself determines which forces can work in the human being. But then the time on earth passes with negative results, not only has the human being not achieved an upward change but the soul substances, which initially had already matured to a certain degree of maturity, have also lost this degree of maturity, they have fallen into a state which again requires a different process of maturing than the course on earth was.... These souls, if they don't experience the sad fate of a new banishment, have to endure unspeakable torments in the kingdom of the beyond in order to reach the former degree of maturity again and then slowly ascend, yet this is possible under far more difficult conditions than it was possible on earth. On earth every soul can reach perfection if it wants to, for it is given the strength by God. Without its will, however, it accepts strength from God's adversary, and he does not want its perfection but its downfall....
Amen
TranslatorAlle substanties in u dragen nog onrijp geestelijks in zich, zowel de materiële uiterlijke vorm, uw lichaam, als ook de ziel die uit ontelbare zielenpartikeltjes is samengesteld. Al deze partikeltjes zijn door de scheppingen van deze aarde gegaan met het doel rijp te worden en hebben zich ook tot op een bepaald niveau gelouterd, daar ze anders niet zouden zijn toegelaten tot de belichaming als mens. Maar er is nog maar een zekere graad bereikt die nog ver van de voltooiing verwijderd is. Deze voltooiing nu zult u in het aardse leven moeten bereiken. Uw ziel moet geheel vrij van onrijpe substanties, dus licht doorlatend, van de aarde scheiden om in het geestelijke rijk opgenomen te kunnen worden, waar ze nu voortdurend doorstraald door licht kan werken in gelukzaligheid. Dat wil dus zeggen: de mens moet gedurende zijn aardse bestaan al het geestelijke van zijn ziel in de ordening van de goddelijke wet brengen. Wat onrijp is bevindt zich nog niet in deze ordening. Het omgeeft de ziel nog als een omhulsel dat het licht de toegang belet.
Maar bij iedere ziel is een goddelijke vonk gevoegd die tot de orde roept. Die de nog onrijpe substanties de laatste rijpheid zou willen toevoeren en het ook kan, wanneer de wil van de mens hem daartoe het recht geeft. Dat wil dus zeggen: een mens die de voltooiing wil bereiken, weet dat hij alleen te zwak is, dat hem hulp moet worden geboden en hij zoekt deze bij God. En God geeft ze hem door de geest, doordat Hij rechtstreeks inwerkt op de mens die zich aan Hem toevertrouwt, dus de verbinding met Hem tot stand heeft gebracht. Deze geest nu zal steeds op de voorgrond treden wanneer zielensubstanties zich bewegen in een ordening die in strijd is met de wet, wanneer niet-goddelijke eigenschappen zich willen uiten die nog niet volledig in de mens zijn onderdrukt. Wanneer begeerten ontbranden of liefdeloze gedachten bovenkomen. Dan wordt de mens gewaarschuwd of vermaand door de innerlijke stem die steeds de uiting is van God door Zijn geest.
Geen mens betreedt deze aarde in volmaakte staat. Aan iedere ziel kleven nog onrijpe begeerten of opwellingen die in het leven op aarde moeten worden veranderd, zodat de mens meer en meer in goddelijke ordening verkeert, dat zijn ziel zich loutert en de goddelijke vonk in de mens zich meer en meer kan uitbreiden, dat dus het licht van eeuwigheid de ziel kan vervullen en vergeestelijken. Maar steeds alleen dan, wanneer het de wil van de mens is dat hij tot voltooiing zal komen en hij zich aan God overgeeft, Hem vragend hem naar de voltooiing te leiden. Want al het onrijpe geestelijke kan ook door verderfelijke geesten worden aangespoord, zich meer en meer te ontplooien, zodat het omhulsel van de ziel steeds dichter wordt. Maar dan is de wil van de mens niet op God gericht geweest, hij verlangt daarentegen naar beneden. Hij verlangt terug naar hetgeen hij eigenlijk al had overwonnen. Zijn zielensubstanties verzetten zich tegen de goddelijke orde. Ze roepen steeds grotere wanorde tevoorschijn en zijn daarom ook gemakkelijk te beïnvloeden door de krachten die de voltooiing, de terugkeer naar God, willen verhinderen.
De goddelijke geestvonk kan zich in zo’n mens niet uiten. Zij kan zich niet laten gelden, omdat haar fijne stem wordt overstemd en omdat de wil van de mens zelf bepalend is welke krachten er in de mens kunnen werken. Maar dan vergaat de tijd op aarde met negatief gevolg. Niet alleen dat de mens geen ommekeer omhoog heeft bereikt, maar ook dat de aanvankelijk al tot een zekere graad van rijpheid uitgerijpte zielensubstanties deze graad van rijpheid hebben verloren. Ze zijn in een toestand terecht gekomen die weer een ander rijpingsproces vereist dan de gang over de aarde het was. Deze zielen moeten, wanneer ze niet het droevige lot van een hernieuwde kluistering ondergaan, in het rijk hierna onnoemelijke kwellingen verdragen om weer de eerstgenoemde graad van rijpheid te bereiken en dan langzaam opwaarts te klimmen, maar dit is onder heel wat moeilijkere voorwaarden mogelijk dan dat het op aarde mogelijk was. Op aarde kan iedere ziel de volmaaktheid bereiken wanneer ze het wil, want door God wordt haar de kracht geschonken. Maar zonder haar wil neemt ze kracht aan van de tegenstander van God en deze wil niet haar voltooiing, maar haar ondergang.
Amen
Translator