The incarnation of a soul can take place when all substances, which have taken the earthly path within the many diverse creations and are thus developed, have joined together. The soul substance of every work of creation has to be present in order to incarnate.... i.e. the human body becomes the cover for a soul which contains all works of creation in miniature within itself. The previous infinitely long earthly progress has resulted in the unification of all these substances who then await their last embodiment. They will be assimilated as soul into the human outer shell to experience the last stage of development. This incarnation is of varied duration due to the different substances’ state of maturity, which have had a certain amount of freedom during their preliminary stages already albeit they had acted under compulsion in accordance with God’s will. However, in the last stages before embodiment as human being this compulsory condition was gradually eased so that certain instincts could be lessened or even increased. This subsequently resulted in a higher or lower degree of maturity which, in turn, determines the duration of the last embodiment as human being. As soon as all soul substances have united as a human soul they strive for the last embodiment on earth, because they know that the human shell is their last physical cover and that they can be free from all earthly restrictions afterwards. For that reason the soul will only spend time where it is offered an opportunity to incarnate. Understandably it will incarnate where people’s nature adapts to its own degree of maturity, i.e. where people have the same instincts and attributes that match its own nature.
However, this does not exclude that a differently inclined soul would not try to incarnate with unfamiliar natured people in order to hasten its embodiment. But then it often has to struggle with added difficulties during its earthly life as its nature is not taken into account and it is unable to fulfil the expected requirements. Nevertheless, since the soul knows the path of its earthly life in advance it is not stopped if it makes this choice itself, since it has the resources at its disposal to achieve its final maturity in every embodiment. Due to its earlier many diverse shapes it has every aptitude within itself at various degrees and can increase or reduce them at will. Thus it is not incapable and the strength to do so is likewise given in accordance with its will. However, if it strives half-heartedly it will remain in the same state of maturity prior to its incarnation as a human being, in that case the incarnation has not resulted in higher development. Although at the time of death it will shed its physical cover but its desires and instincts, which it was meant to overcome during its earthly life, still connect it to the material world. Therefore it has not taken full advantage of its earthly incarnation, and when it realises that it has wasted the right to become a child of God and can no longer achieve it either, it experiences an indescribable state of remorse; even though it still has infinitely many opportunities in the beyond to arrive at the contemplation of God. Yet one day an incarnated soul has to give account before God how it has used earth’s opportunities and what spiritual progress it has achieved at the time of death, because the embodiment as human being is a mercy that cannot be valued highly enough; it is a gift which the human being should cherish appropriately by doing whatever advances his development because he cannot return to earth again once he has left it....
Amen
TranslatorDe belichaming van een ziel kan plaats vinden, wanneer alle substanties zich in haar verzameld hebben die in de meest verschillende scheppingen de weg op aarde afgelegd en zich hoger ontwikkeld hebben. Want elk scheppingswerk moet in zijn zielesubstantie vertegenwoordigd zijn om dan de incarnatie in te kunnen gaan. Het menselijke lichaam wordt nu tot omhulsel van zo'n ziel, die al de haar omgevende scheppingswerken "in miniatuur" in zich bergt. Want de eindeloos lange weg van voorheen op aarde heeft de samensluiting teweeggebracht van al deze substanties, en deze wachten nu op hun laatste belichaming. Ze worden als ziel in de menselijke uiterlijke vorm ingelijfd om het laatste stadium van ontwikkeling door te maken.
Deze belichaming is van verschillend lange duur, naargelang de rijpheid der afzonderlijke substanties. Ze hadden in hun voorstadia ook al een zekere vrijheid, ofschoon ze in een "je moet toestand" (natuurwet = opm.v.d.uitg.) volgens de Wil van GOD werkzaam waren. Maar in het laatste stadium voor de belichaming als mens werd deze dwangtoestand reeds meer en meer versoepeld zodat bepaalde neigingen vertraagd of ook versterkt uitgeleefd konden worden. En dit had weer een hogere of lagere graad van rijpheid tengevolge, die nu weer de duur bepaalt van de laatste belichaming als mens.
Alle zielesubstanties streven naar deze laatste belichaming als mens, want zodra ze zich verenigd hebben tot menselijke ziel, weten ze, dat de menselijke uiterlijke vorm hun laatse stoffelijke omhulling is en ze na deze omhulling van elke aardse kluistering vrij kunnen zijn. En daarom houdt de ziel zich daar op waar haar gelegenheid wordt geboden tot belichaming, en begrijpelijkerwijze zal zij zich daar ophouden waar het karakter van de mensen aan haar staat van rijpheid is aangepast. Dus daar, waar de gelijke neigingen en eigenschappen bij de mensen aan te treffen zijn die ook haar eigen wezen kenmerkt. Wat echter niet uitsluit dat een ziel die anders geaard is zich bij wezensvreemde mensen zoekt te belichamen om het uitrijpen te bespoedigen, maar dan heeft zij vaak met grote moeilijkheden te kampen gedurende haar aardse leven omdat met de aard van haar wezen geen rekening gehouden zal worden en zij de eisen die aan haar gesteld worden niet kan nakomen.
En omdat de ziel al van tevoren kennis verkrijgt van haar aardse levensweg, wordt zij niet verhinderd zelf haar keus te maken, daar haar bij elke belichaming de hulpmiddelen ter beschikking staan om de laatste rijpheid te bereiken. De ziel heeft door haar vroegere belichamingen elke aanleg in verschillende sterkte in zich, en kan deze nu in het aardse leven naar eigen wil versterken of vermindere. Zij is dus niet onbekwaam en de kracht daartoe zal haar worden toebedeeld, evenzo naar de mate van haar wil. Is zij echter lauw in haar streven dan blijft zij in de gelijke staat van rijpheid als voor haar belichaming als mens, en dan heeft de incarnatie haar geen hogere ontwikkeling gebracht. Zij zal weliswaar bij haar overlijden van haar lichaam los komen, maar is toch gebonden aan de materiële wereld door haar begeerten en neigingen die zij gedurende het aardse leven overwinnen moest.
Zij heeft derhalve haar belichaming op aarde niet goed benut, en dat heeft een onbeschrijflijke en berouwvolle toestand ten gevolge wanneer zij inziet, dat zij het recht op het "kindschap van GOD" verspeeld heeft en het ook niet meer verkrijgen kan, ofschoon zij in het hiernamaals nog oneindig veel mogelijkheden heeft om tot het aanschouwen van GOD te komen. Maar iedere belichaamde ziel moet zich eens voor GOD verantwoorden hoe zij de mogelijkheden op aarde benut heeft, en welke geestelijke resultaten zij bij haar heengaan kan aantonen. Want de belichaming op aarde is een genade die niet hoog genoeg geschat kan worden. Ze is een geschenk dat ook, hieraan beantwoordend, gewaardeerd moet worden terwijl de mens alles doet wat voor zijn opwaartse ontwikkeling dienstig is. Want hij komt niet meer op de aarde terug, wanneer hij ze eenmaal verlaten heeft.
Amen
Translator