The path through matter is an endlessly long captivity for the beingness, and therefore liberation must mean redemption for the being. The more oppressive the constraint was, the more blissful is the liberation from the form, and therefore it is of greatest value when man can completely separate himself from material things, for the sooner the soul can get rid of its burden and soar upwards. To become free from form means to become free from desire, that earthly things no longer seem desirable to him and he has therefore overcome all matter. And then it is easy for the spirit to unfold. Matter is the obstacle to spiritual endeavour. It is there, actually for man, but is nevertheless to be overcome, i.e., the inclination for it must be torn out of the heart, because if man desires something earthly, then he again so to speak establishes the connection with this earthly through his wrong love and therefore forms himself regressively. His desire is for an outer form which he has already overcome, and the immature spiritual hidden in it now seeks to increase by drawing the already advanced spiritual into its sphere and this again means increased desire for matter.... (1.3.1941) The stay in the form should be a compulsion for the spiritual, so that it seeks to become free of it. But once it is free of this outer form and has also gone through further forms in the further phases of development, it is no longer allowed to carry a desire for those outer forms which it has already overcome. Rather, it must learn to despise them, i.e. they must no longer mean so much to the human being that he desires them. But where the desire for matter is still very strong, one can speak of an overpowering of the immature spiritual, to which the human being falls victim. The human being's will is weak and allows himself to be dominated by the spiritual in matter, thus he again falls prey to the activity of satanic forces which hold matter up to the human being as a deception in order to prevent the endeavour towards God, the conscious prayer, and this force also succeeds.... Then matter absorbs the already more mature spiritual substance again, so that the immature spiritual substance increases within itself, which detracts from the spiritual substance which is in the process of higher development, thus signifying spiritual decline for the human being. Such a person will constantly be under the spell of what he desires. It will become increasingly more difficult for him to free himself from it and he will gradually become a slave to that which he should dominate, i.e. overcome; then the power which should be defeated will begin to rule and the result will be that the human being will rarely be able to free himself from this power, that he will still pay homage to it in the beyond by striving for earthly possessions and thinking little or not at all of his soul. In the most favourable case he can therefore remain on the same level. However, the danger is very obvious that the desire for earthly goods is so great that God corresponds to this desire and the spiritual is once again incorporated into this form which fulfils its sensing and thinking.... that the being has to travel the same path and once again feels the external form as an oppressive burden until it has finally freed itself from the desire for it.... until it has finally overcome matter and desires only spiritual good....
Amen
TranslatorDe gang door de materie is een eindeloos lange gevangenschap voor het wezenlijke en daarom moet de bevrijding een verlossing voor het wezen betekenen. Hoe knellender de dwang was, des te meer maakt de bevrijding uit de vorm gelukkig en daarom is het heel waardevol, wanneer de mens zich geheel van materiële dingen kan scheiden, want des te eerder kan de ziel zich van haar last bevrijden en zich tot de hoogte verheffen. Vrij komen uit de vorm betekent vrij worden van het verlangen, zodat niets werelds hem meer begerenswaardig lijkt en hij dus alle materie overwonnen heeft. En dan is het gemakkelijk voor de geest om zich te ontplooien.
De materie is de hindernis voor het geestelijke streven. Ze is er eigenlijk voor de mens, maar moet toch overwonnen worden. Dat wil zeggen dat de geneigdheid ernaar uit het hart gerukt moet worden, want als de mens naar iets werelds verlangt, dan knoopt hij door zijn verkeerde liefde in zekere zin weer de verbinding met dit wereldse aan en zodoende gaat zijn ontwikkeling achteruit. Zijn verlangen betreft een uiterlijke vorm, die hij al overwonnen had en het daarin verborgen geestelijke probeert zich nu te vermenigvuldigen, doordat deze het al vergevorderde geestelijke binnen zijn bereikt trekt en dit betekent weer een groter verlangen naar de materie.
Het verblijf in de vorm moet voor het geestelijke een dwang zijn, zodat het probeert zich daaruit te bevrijden. Als het eenmaal uit deze uiterlijke vorm bevrijd is en in de volgende ontwikkelingsfasen ook door verdere vormen gegaan is, dan mag het nu niet meer naar deze uiterlijke vormen verlangen, die het al overwonnen heeft. Het moet veeleer zulke vormen leren verachten. Dat wil zeggen dat ze voor de mens niet meer zo veel mogen betekenen, dat hij ernaar verlangt.
Maar waar het verlangen naar de materie nog heel sterk is, daar kan men van een overmacht van het onrijpe geestelijke spreken, waar de mens aan ten prooi valt. De wil van de mens is zwak en laat zich door het geestelijke in de materie overheersen. Zodoende wordt ze weer een prooi van het werkzaam zijn van satanische krachten, die de mens de materie als misleiding voorhoudt om het streven naar God, het bewuste gebed, tegen te gaan en dat lukt deze kracht ook nog.
Dan neemt de materie het al rijpere geestelijke weer in zich op, zodat het onrijpe geestelijke in die materie toeneemt. Dit doet afbreuk aan het geestelijke, dat zich opwaarts ontwikkelt. Voor de mens betekent dit weer een geestelijke achteruitgang. Zo’n mens zal voortdurend in de ban zijn van datgene, waar het naar verlangt. Het valt hem steeds zwaarder zich daarvan te bevrijden en hij wordt meer en meer slaaf van dat, waar hij meester over zou moeten zijn of zou moeten overwinnen. Dan begint de macht, die onderworpen had moeten zijn, de overhand te krijgen en het gevolg daarvan zal zijn, dat hij haar ook in het hiernamaals nog toegedaan is, doordat hij naar aardse goederen streeft en weinig of helemaal niet aan zijn ziel denkt. Hij kan dus in het gunstigste geval op dezelfde trede blijven staan.
Maar het gevaar is heel nabij, dat het verlangen naar aardse goederen zo groot is, dat God aan dit verlangen voldoet en het geestelijke opnieuw door deze vorm ingelijfd wordt, die zijn gezindheid en denken vervult. Dat het wezen dezelfde weg af moet leggen en opnieuw de uiterlijke vorm als drukkende last ervaart, tot het zich uiteindelijk van het verlangen ernaar vrijgemaakt heeft. Tot het uiteindelijk de materie overwonnen heeft en alleen nog maar naar geestelijke goederen verlangt.
Amen
Translator