Matter appears insubstantial to the human being and insubstantial everything that does not visibly harbour life. And he does not consider how serious the stay in matter is for all spiritual things.... how matter is the gathering place of all immature spirit and what an important purpose is therefore intended for matter by the eternal creator.... And therefore matter itself must have originated from the will of God.... Consequently, as God's will having become form it must be something which must endure, it cannot arbitrarily sink back into nothingness but must remain.... and is therefore imperishable, yet changeable in itself. And everything that is imperishable must be spirit, from the spirit of God.... And this spiritual substance out of God is enclosed in a cover which is visible to you humans, thus that which is visible to you as matter is hidden, i.e. encased spiritual substance, the cover of which is nevertheless subject to constant change for the purpose of uniting the spiritual substance and thus of constant increase. This clear explanation gives you information about the disputed question whether and to what extent matter is insubstantial, and it sufficiently explains the importance of everything that comes to light visibly in creation. What exists is all spirit out of God, but to men on earth all spiritual remains again invisible, however must be made recognizable to the human eye and therefore be purely outwardly visible. And therefore the term 'matter' cannot be understood in any other way than that countless spiritual beings took up residence in visible shells created by God for a purpose.... And it is now the task of these beings to break through the cover, therefore to become free of every cover.... i.e. to overcome matter.... Nothing is without purpose in creation, and nothing visible remains unchanged, even the spiritual is constantly changing, yet not visible to the human eye, and this leads the human being (16 Aug. 1939) to the assumption that matter harbours nothing essential, nothing living. Man cannot follow the development of matter in the short time on earth because it often takes an incredibly long time before an old form has dissolved and changed into a new form. And therefore everything that needs a long time to change appears to man as completely dead, as insubstantial, because where man can observe a constant reshaping, there he already admits a certain life in himself, and where a life is ascertained, there one also rather regocnizes the spiritual power, which is just the epitome of 'life'. The more man now gives room to the thought that everything created is, as it were, God's breath, but that the breath of God can never ever be something dead, insubstantial, but always and constantly stimulating power, which stimulates everything to activity, but never remains in inactivity, then he never again regards the solid form visible to him as an inanimate mass, and the connection of all works of creation becomes clear to him, because all these works of creation are carriers of innumerable entities which strive towards a union within themselves and for this require both a long time as well as an external form....
Amen
TranslatorDe materie lijkt voor de mens wezenloos en alles wat geen zichtbaar leven in zich bergt, lijkt ook wezenloos. En hij denkt er niet aan, hoe belangrijk het verblijf van al het geestelijke in de materie juist is. Hoe juist die materie de verzamelplaats van al het onrijpe geestelijke is en wat een belangrijke bestemming de materie daarom door de eeuwige Schepper toebedacht is. En dus moet de materie zelf uit de wil van God ontstaan zijn. Ze moet daarom als vorm geworden wil van God iets zijn, wat bestendigheid hebben moet. Ze kan niet willekeurig weer in het niets terugzinken, maar ze moet blijven en is dus onvergankelijk, maar veranderlijk in zichzelf. En alles wat onvergankelijk is, moet geest zijn, uit de geest van God. En dit geestelijke uit God is omsloten met een voor jullie zichtbaar omhulsel, dus is dat, wat voor jullie als materie zichtbaar is, verborgen geestelijks. Dat wil zeggen omhuld geestelijks, waarvan het omhulsel echter voortdurend aan verandering blootgesteld is, met als doel de vereniging van het geestelijke en dus een voortdurende vergroting.
Deze zeer duidelijke verklaring geeft jullie opheldering over de omstreden vraag, of en in welke mate de materie wezenloos is, en ze verklaart voldoende het belang van al dat, wat in de schepping zichtbaar aan de dag treedt. Alles wat bestaat, is geest uit God, maar voor de mens op aarde blijft al het geestelijke weer onzichtbaar. Het moet echter voor het menselijke oog herkenbaar gemaakt worden en dus puur uiterlijk zichtbaar zijn. En daarom laat het begrip ‘materie’ zich niet anders begrijpelijk maken, dan dat talloze geestelijke wezens in een door God met een doel geschapen zichtbaar omhulsel verblijf namen. En nu is het de opdracht voor deze wezens om de omhulsels te doorbreken, dus vrij te worden van elk omhulsel. Dat wil zeggen, de materie te overwinnen.
In de schepping is niets zonder doel. En niets van wat te zien is, blijft onveranderd. Ook het geestelijke verandert zich steeds, zij het echter niet zichtbaar voor het menselijke oog, en dit laat de mens tot de veronderstelling komen, dat de materie niets wezenlijks, niets levends in zich bergt. De mens kan in de korte tijd op aarde niet de ontwikkeling van de materie volgen, omdat er meer dan eens een ongelofelijk lange tijd bij komt kijken, voordat een oude vorm opgelost en zich tot een nieuwe vorm veranderd heeft. En daarom lijkt voor de mens alles, wat een lange tijd nodig heeft om zich te veranderen, volledig dood, wezenloos, want waar de mens een voortdurend omvormen kan waarnemen, daar geeft hij in zich al een zeker leven toe. En waar leven vastgesteld wordt, daar herkent men ook eerder de geestelijke kracht, die juist het idee van ‘leven’ is.
Hoe meer de mens nu in zichzelf ruimte aan deze gedachten geeft, dat al het geschapene als het ware Gods adem is, maar dat de adem van God nooit en te nimmer iets doods, iets wezenloos kan zijn, maar voortdurend tot leven opwekkende kracht, die alles tot werkzaamheid aanspoort, maar nooit passief blijft, dan beschouwt hij de voor hem zichtbare vaste vorm nooit meer als levenloze massa. En voor hem wordt de samenhang van alle scheppingswerken duidelijk, omdat al deze scheppingswerken drager zijn van talloze wezens, die in zichzelf streven naar vereniging en daarvoor een lange tijd als ook een uiterlijke vorm nodig hebben.
Amen
Translator