In der Entwicklung-stehendes-Geistiges birgt jegliches Schöpfungswerk, das euren Augen sichtbar ist. Und seine Entwicklung schreitet aufwärts, sowie diese Schöpfungen ihrer Bestimmung entsprechen. Und so wird es euch auch verständlich sein, daß nicht widerrechtlich solche Schöpfungen an ihrer Bestimmung gehindert werden dürfen, was jedoch dann der Fall ist, wenn böswillige Zerstörung dessen stattfindet, was dem Menschen oder anderen Schöpfungen in irgendeiner Weise dienet, bevor es seinen Zweck erfüllt hat, also naturmäßig dem Verfall entgegengeht.... Dann wird eingegriffen in den Entwicklungsgang des Geistigen wider Gottes Willen, und es wirken sich solche Eingriffe auch schädigend an den Menschen selbst aus, weil das Geistige sich austobt, das widergesetzlich frei wird, bis es wieder gebunden wird in Schöpfungen gleicher Art. Denn das Ausreifen des Geistigen braucht seine Zeit, und sowie die Menschen in göttlicher Ordnung ihr Leben führen, wird auch stets diese dem Geistigen zugebilligte Zeit innegehalten.... Denn schädlich sind nur solche Eingriffe von seiten der Menschen, die nicht das Motiv der Liebe zum Anlaß haben. Es können auch Auflösungen oder Zerstörungen der harten Materie sowie auch der schon reiferes-Geistiges-bergenden Pflanzen- und Tierwelt stattfinden, die Liebe zum Nächsten als Motiv haben, wenn etwas geschaffen werden soll, das den Menschen zum Segen gereichet.... Dann ist auch das Beginnen der Menschen von Gott gesegnet, und dann ist gleichsam der Zweck jener Schöpfungen erfüllt, und das Geistige bezieht nur neue Außenformen, um weiter aufwärts zusteigen. Denn nur durch Dienen.... wenn auch im Mußgesetz.... kann sich das Geistige zur Höhe entwickeln, weshalb es auch ein Vergehen gegen die göttliche Ordnung ist, wenn durch Horten irdischer Güter diese am Dienen gehindert werden.... Dann ist das Geistige wohl gebunden, aber das Dienen in den Schöpfungswerken wird ihm verwehrt, sowie irdische Dinge ungenützt liegenbleiben, sowie Schätze gesammelt werden, die nicht ihrer eigentlichen Bestimmung zugeführt werden. Erlösend für das Geistige ist immer nur das Dienen, und darum wird auch jegliche Tätigkeit der Menschen gesegnet sein von Gott, die dem Geistigen zum Dienen verhilft.... die also solche Dinge erstehen lässet, die wieder dem Mitmenschen dienen, die einem nützlichen Zweck entsprechen und also auch in Gebrauch genommen werden, weil das Horten solcher Dinge den Entwicklungsgang verlängert, weil es die Aufwärtsentwicklung des Geistigen verzögert und ihm unnütze Qualen bereitet und auch einen noch unreifen Geisteszustand des Menschen beweiset, der am Horten irdischer Schätze Gefallen findet. Das gebundene Geistige empfindet es wohltätig, wenn es sich in einer Sphäre aufhält, wo die göttliche Ordnung eingehalten wird, denn sowie es zum Dienen zugelassen wird, lassen auch die Qualen nach, die das Geistige in der Gebundenheit empfindet, und ebenso läßt auch der Widerstand nach, und die derzeitige Außenform wird stets weniger Fessel bedeuten, bis sie gesprengt werden darf von dem Geistigen, das nun durch das Dienen wieder einen Reifegrad erlangt hat, der eine neue, weniger feste Außenform gestattet.... Alles Geistige in der Materie muß sich durch Dienen erlösen, und ihr Menschen sollet dazu beitragen, daß ihm Gelegenheit geboten wird.... Ihr sollet.... was ihr auch schaffet durch die von Gott euch dazu verliehene Fähigkeit.... immer nur darauf bedacht sein, daß es dem Mitmenschen dienet. Ihr sollet euch vor böswilligen Zerstörungen hüten, ihr sollet nicht vorzeitig irgendwelche Schöpfungswerke an ihrer Zweckerfüllung hindern, denn ihr unterbrechet dadurch den Entwicklungsgang des Geistigen, und je nach den Motiven, die euch zu eurem Handeln antreiben, wirken sich solche Zerstörungen ungünstig auch an euch Menschen selbst aus, denn was nicht dem Gesetz göttlicher Ordnung entspricht, hat auch eine demgemäße Auswirkung, und das Gesetz göttlicher Ordnung für den Menschen wird immer lauten: Dienen in Liebe.... also auch den Mitmenschen zu schützen, daß er nicht dem Toben des freigewordenen Geistigen zum Opfer fällt.... Denn auch ihm steht das Recht zu, sich zu wehren, wenn es widergesetzlich in seinem Entwicklungsgang gestört wird....
Amen
ÜbersetzerElk scheppingswerk dat uw ogen kunnen waarnemen, bevat geestelijks dat in ontwikkeling is. En de ontwikkeling ervan gaat opwaarts, zodra deze scheppingen hun bestemming vervullen.
En zo zal het u ook begrijpelijk zijn, dat zulke scheppingen niet wederrechtelijk mogen worden verhinderd hun bestemming na te komen, wat echter het geval is, wanneer kwaadwillige verwoesting plaatsvindt van datgene, wat de mens of andere scheppingen op één of andere manier dient, voordat het zijn taak heeft vervuld, dus in overeenstemming met de natuur het verval tegemoet gaat. Dan wordt er ingegrepen in de ontwikkelingsgang van het geestelijke tegen Gods Wil in. En zulke ingrepen hebben ook een schadelijke uitwerking op de mensen zelf, omdat het geestelijke, dat in strijd met de wet vrij wordt, zich afreageert, totdat het weer gebonden wordt in scheppingen van gelijke aard.
Want het rijp worden van het geestelijke heeft zijn tijd nodig. En wanneer de mensen hun leven leiden in goddelijke ordening, wordt ook steeds de aan het geestelijke toegestane tijd in acht genomen. Want schadelijk zijn alleen zulke ingrepen van de kant van de mens, die niet het motief van de liefde als aanleiding hebben.
Er kunnen ook ontbindingen of verwoestingen plaatsvinden van de harde materie, evenals ook van de planten- en dierenwereld die het al rijpere geestelijke bevatten, die liefde voor de naaste als motief hebben, wanneer er iets tot stand moet worden gebracht wat de mensen tot zegen strekt. Dan is ook de daad van de mensen door God gezegend. En dan is als het ware het doel van die scheppingen vervuld en het geestelijke betrekt nu alleen maar nieuwe uiterlijke vormen om verder opwaarts te klimmen. Want alleen door dienen, al is het ook onder de wet van gebonden wil, kan het geestelijke zich positief ontwikkelen, om welke reden het ook een vergrijp tegen de goddelijke ordening is, wanneer door oppotten van aardse goederen deze verhinderd worden te dienen. Dan is het geestelijke wel gebonden, maar het dienen in de scheppingswerken wordt het ontzegd wanneer aardse dingen onbenut blijven liggen, wanneer schatten worden verzameld die niet naar hun eigenlijke bestemming worden gevoerd.
Voor het geestelijke is steeds alleen het dienen verlossend. En daarom zal ook elke bezigheid van de mensen door God gezegend zijn, die het geestelijke helpt om te dienen. Die dus zulke dingen zal laten ontstaan die de medemens dienen, die aan een nuttig doel beantwoorden en dus ook in gebruik worden genomen, omdat het oppotten van zulke dingen de ontwikkelingsgang verlengt. Omdat het de positieve ontwikkeling van het geestelijke uitstelt en het onnodige kwellingen bereidt en ook een nog onrijpe geestestoestand laat zien van de mens, die er genoegen in schept aardse schatten op te potten.
Het gekluisterde geestelijke ervaart het als weldadig, wanneer het zich in een sfeer ophoudt, waar de goddelijke ordening in acht wordt genomen. Want zodra het wordt toegelaten dienstbaar te zijn, houden ook de kwellingen op, die het geestelijke ondergaat in het onvrij zijn. En evenzo neemt ook de weerstand af. En de tegenwoordige uiterlijke vorm zal steeds minder kluister betekenen, tot die mag worden opengebroken door het geestelijke, dat nu door het dienen weer een graad van rijpheid heeft bereikt, die een nieuwe, minder vaste uiterlijke vorm toestaat.
Al het geestelijke in de materie moet zich door dienen verlossen. En u mensen zult ertoe moeten bijdragen, dat het de gelegenheid wordt geboden.
Wát u ook tot stand brengt door de u door God verleende bekwaamheid, u zult altijd alleen daarop bedacht moeten zijn, dat het de medemens van dienst is. U zult u voor kwaadwillige verwoestingen in achten moeten nemen. U zult niet voortijdig één of ander scheppingswerk mogen verhinderen zijn doel te vervullen. Want u onderbreekt daardoor de ontwikkelingsgang van het geestelijke en al naar gelang de motieven die u tot uw handelen aanzetten, hebben zulke vernielingen een ongunstige uitwerking, ook op u mensen zelf. Want wat niet overeenstemt met de wet van de goddelijke ordening, heeft ook een dienovereenkomstige uitwerking. En de wet van de goddelijke ordening voor de mens zal altijd luiden: Dienen in liefde. Dus ook de medemens beschermen, dat hij niet aan het woeden van het vrij geworden geestelijke ten offer valt. Want ook dit komt het recht toe zich te verweren, wanneer het in strijd met de wet in zijn ontwikkelingsgang wordt gestoord.
Amen
Übersetzer