5802 Adam - Oer-geest - Lucifers poging - Vernielen van de vorm

9 november 1953: Boek 63

Wie tot de waarheid doordringt, die laat alle duisternis achter zich, hij zal overal een verklaring voor hebben. Hij zal kennis hebben van de samenhang van alle dingen. Hij zal inzien dat zijn weg opwaarts leidt, dat hij de verbinding met God gevonden heeft, dat hij niet meer kan dwalen, omdat God zelf hem de waarheid doet toekomen. Tot de waarheid doordringen betekent echter, haar allereerst ernstig begeren en dan het hart ervoor openstellen wat hem nu aan kennis wordt overgebracht, hetzij van buiten af of ook van binnen uit in de vorm van gedachten. Want het hart zal bereid zijn waarheid en dwaling aan te nemen of af te weren en dus ook dienovereenkomstig op de mens inwerken.

De waarheid moet in zoverre worden bevochten, dat de wil van de mens zelf werkzaam worden moet. Ze kan niet eenvoudig worden overgebracht aan de mens die zich volledig passief gedraagt, die niet zelf haar in bezit wil krijgen en daartoe de nodige aanstalten maakt. Want deze zal in de duisternis van zijn geest blijven en niet opwaarts gaan. De waarheid is echter de weg naar boven. De waarheid is het door God zelf naar de mensen toe geleide geestelijke goed dat in ieder mens een ontvanger zoekt, dat de wil van ieder mens zich eigen kan maken, omdat het de mens op de meest uiteenlopende manieren kan worden overgebracht - maar steeds het verlangen ernaar vooropstelt. Maar wie haar in zijn bezit heeft, die bevindt zich niet meer in de duisternis. Voor hem is alles zonneklaar. Voor hem bestaat er geen twijfel meer. Want ook wat hem nog niet duidelijk is, wordt hem op zijn verzoek verklaard, als hij zich maar tot de Bron der waarheid wendt. Als hij aan God zelf zijn twijfels en vragen voorlegt en er op wacht wat God hem door zijn hart antwoordt. Het verlangen naar de waarheid, de verbinding met God door middel van gedachten en zijn luisteren naar zijn innerlijk, garandeert hem ook een duidelijk waarheidsgetrouw antwoord. En jullie mensen zouden moeten weten, dat er voor jullie niets onopgehelderd hoeft te blijven wanneer jullie maar opheldering wensen en iedere vraag voorleggen aan Hem die de Waarheid zelf is en die haar ook aan Zijn kinderen op aarde wil doen toekomen om hun licht te geven, om hun de weg naar omhoog te verlichten.

De eerst geschapen mens was naar zijn lichaam ook een scheppingsdaad van mijn liefde. Ik moest het gevallen geestelijke op dat moment een uiterlijk omhulsel verschaffen, toen het zich vanuit de diepte weer zover omhoog gewerkt had dat het dus de laatste wilsproef in alle vrijheid kon afleggen.Ik moest vormen scheppen voor alle eertijds door Mij geschapen oer-geesten, die zich na eindeloos lange tijd weer in alle eertijds opgeloste substanties verzameld hadden, die dus weer als zelfbewuste wezens wachtten op de toelating tot een werkzaamheid. De uiterlijke vorm voor zo’n oer-geest te scheppen was niets anders dan de eindeloos vele scheppingswerken die tevoren waren ontstaan. Het was de uit Mij voortgekomen gedachte, die door mijn wil ook reeds gerealiseerd voor Mij stond. Maar om deze geschapen vorm nu het leven te geven was alleen mogelijk door het doorstromen van de kracht van mijn liefde.

Het oer-geschapen geestelijke echter was de uitgestroomde kracht van mijn liefde. Dus hoefde het alleen de uiterlijke vorm in bezit te nemen om het tot een levend wezen te laten worden. Het geestelijke stond kort voor zijn voleinding, doch er ver van verwijderd omdat hem het laatste inzicht ontbrak, omdat de op het geestelijke drukkende zonde het beroofd had van het volledige inzicht en het dus in deze toestand onderricht en geboden nodig had. Het moest dus langzaam rijpen in kennis door gehoorzaamheid aan deze geboden. Tevoren heeft er een grote geestelijke strijd plaats gevonden, omdat er een groot aantal van deze gevallen oer-geesten was die in de eerste door Mij geschapen vormen hun intrek wilden nemen. Want zij wisten dat zij alleen in de vorm van een mens weer toegang vonden tot Mij, dat zij alleen een onbeperkte rijkdom aan kracht en licht konden bereiken door een leven in welke zij beproefd werden, waarin zij moesten bewijzen hoe zij de hun ter beschikking staande kracht benutten. Maar Ik zelf bepaalde welke oer-geest in de eerste mens zijn intrek moest nemen. Want Ik alleen wist wiens verzet tegen Mij zo was afgenomen dat hem de laatste proef tijdens het leven op aarde opgelegd kon worden. Ik wist wiens wil zou kunnen standhouden tegen de verzoekingen van mijn tegenstander. En Ik koos daarom een oer-geest die eertijds aanvoerder was bij de afval der geesten, wiens zonde daarom weliswaar zwaarder op hem drukte, maar waar mijn liefde er bovenal naar streefde deze terug te winnen, omdat hem dan eveneens ontelbare wezens zouden zijn gevolgd en de verlossing veel sneller zou hebben plaatsgevonden. Ik wist weliswaar sinds eeuwigheid van het falen van deze oer-geest, nochtans was hij door zijn in de voorstadia veranderde wil de sterkste geest, die dus ook gerechtigd was als eerste in de toestand van de vrije wil te worden geplaatst en die daarom het beste vooruitzicht bood de wilsproef te doorstaan.

De vorm van de eerste mens nu was - voordat deze oer-geest hierin zijn intrek nam - ook voor Lucifer zichtbaar, die weliswaar wist dat deze vorm de doorgangspoort was uit het rijk der duisternis, uit zijn gebied naar mijn rijk, naar het rijk van het licht. Hij wist ook, dat hij - wilde hij zijn aanhang niet verliezen - ieder middel moest aanwenden, om Mij - in deze aan de mens toegekende proeftijd - het geestelijke te ontworstelen, om de proef in zijn voordeel te laten uitvallen.

De door Mij geschapen vorm was nog zonder leven toen Lucifer zich ervan meester maakte om hem met zijn geest leven in te blazen, maar zijn onbeteugelde geest brak de vorm met geweld open. En hij was er zeker van dat elke in deze vorm gebonden geest hem zou openbreken en dat voor hem nimmer meer het gevaar van verlies bestond. Deze poging liet Ik toe en Ik bewees hem nu dat zijn vermoeden verkeerd was. Want het geestelijke dat zich in de mens moest belichamen, was door de lange ontwikkelingsgang in de schepping niet meer van gelijke wil als Lucifer. Het betrok de laatste uiterlijke vorm vrijwillig en die oer-geest was de oertoestand nabij, en de uiterlijke vorm scheen hem geen kluistering als voor de zondeval toe. Want hij was heer over de schepping, hij kon gebieden als een meester over de hem ter beschikking staande aarde met alle scheppingen. Hij was vol van macht en kracht - alleen ondergeschikt aan mijn macht, die hem slechts een gemakkelijk gebod gaf, waarvan het opvolgen elke hem nog opgelegde kluistering zou hebben doen verbreken.

En toen Lucifer dit besefte, zon hij op middelen om de mens te hinderen in het opvolgen van dit gebod. En omdat hij zelf de vorm van de eerste mens kende, probeerde hij ook de vorm voor hem onverdraaglijk te maken door de vorm als kluistering af te schilderen, doordat hij het vrij zijn van de vorm als afhankelijk van het overtreden van dit gebod voorstelde en dus de oer-geest innerlijk weer tegen Mij opzette, dat Ik hem niet de volledige vrijheid gaf. Het was een bewust misleiden, waartegen de eerste mens weerstand had kunnen bieden als hij zich maar aan mijn eenvoudig gebod had gehouden, wanneer hij voorlopig genoegen had genomen met het bezit van macht en kracht die hem waarlijk gelukkig maakte, tot mijn tegenstander een onreine begeerte in hem ontstak om groter te zijn dan Degene die voor hem als macht boven hem herkenbaar was, van Wie hij op de hoogte was en wiens gebod hij desondanks veronachtzaamde. De zondeval van de eerste mens was derhalve een herhaling van de eerste val van de oer-geest. Hij volgde Lucifer en trok ontelbare wezens mee de diepte in - zoals nu ook alle nakomelingen van de eerste mens zo lang in een toestand van zwakte van zondige mensen terechtgekomen waren, totdat Jezus Christus hun te hulp kwam, totdat Jezus Christus voor de mensen de wilskracht verwierf door Zijn dood aan het kruis, totdat Jezus Christus Zijn sterke wil tegenover de verzoekingen van Lucifer plaatste en hem bedwong.

Niets had het eerst geschapen wezen, Lucifer, ertoe kunnen brengen, de gang over de aarde als mens af te leggen, zolang hij zelf zich nog als heer voelde van de geestenwereld die met hem van Mij afvallig werd. Want hij zelf was de gang door de materie, door de schepping, vóór de schepping van de eerste mensen niet gegaan. Als wezenlijke geest was hij wilsmatig nog steeds mijn sterkste tegenstander. Hij voelde zich zelf als heer der schepping, die het hem toebehorende geestelijke bevatte, ofschoon hij zelf op dit geestelijke geen invloed had. In hem zelf was dus nog ongebroken weerstand en nimmer had hij zich enige dwang laten welgevallen. Nimmer had hij zich vrijwillig in een vorm geschikt die mijn wil geschapen had, omdat hij alle vormen ten behoeve van het geestelijke, alle scheppingswerken, haatte en ze probeerde te vernietigen. Maar de macht over de scheppingswerken was hem ontnomen, daarentegen de invloed op het geestelijke dan toegestaan, toen dit weer vrij moest kiezen voor Mij of voor hem. Hij wist ook dat hij zelf een vorm niet kon vernietigen zodra ze door geestelijke wezens bewoond was, en daarom nam hij de vorm van de eerste mens tevoren in ogenschouw. Want zijn doel was, de oer-geest die daarin belichaamd moest worden, ertoe aan te zetten zelf zijn uiterlijke vorm open te breken, omdat hij geloofde hem dan de vrijheid te verschaffen die Ik het geestelijke door de scheppingswerken ontnomen had. Hij wilde Mij verhinderen het heilsplan te voltooien.

De vijandschap tussen Mij en hem bestond sinds zijn afval en zal van zijn kant nooit worden opgeheven, totdat hij inziet dat hij volledig krachteloos is en in diepste zwakheid en nederigheid om schenking van kracht smeekt. Daarom was het ook onmogelijk geweest, hem de eerste mensenvorm als verblijfplaats te geven. Want in hem was niet de wil omhoog te gaan, terwijl het geestelijke dat in een toestand van gebonden wil door de schepping was gegaan, al in zijn eertijdse weerstand tegen Mij verflauwd was, en het geestelijke nu nog eenmaal het opgeven van het verzet tegen Mij en de kracht van mijn liefde bewijzen moest. En Lucifer wist, hoe ver dit geestelijke reeds van hem verwijderd was. En hij wist ook dat nu het gevaar bestond het helemaal te verliezen. En omdat de in de eerste mens belichaamde oer-geest eens een grote steun voor hem was, was hem ook bijzonder veel gelegen aan zijn val. Hij was echter ook op de hoogte van diens tegenwoordige verlangen, vrij te worden van elke materiële keten.

Bij deze oer-geest voegde Ik nu een tweede wezen, dat hem ter ondersteuning, maar ook ter beproeving van zijn wil moest dienen. De een had de ander kunnen bijstaan, het laatste doel te bereiken. Ik legde de verantwoording niet op één schouder alleen. Beiden gaf Ik het gebod en beiden konden gezamenlijk het doel bereiken. En Lucifer die diens verzwakte wil herkende en door wie hij zijn doel hoopte te bereiken, maakte gebruik van dit tweede wezen. De wilsproef moest geëist worden van het eerste mensenpaar en ter beproeving moesten ook de tegenkrachten kunnen werken, want ook Lucifer streed om zijn schepselen, die hij niet wilde prijsgeven, ofschoon ze Mij ook toebehoorden. Zijn plan slaagde, maar weerhield Mij er desondanks niet van, ontelbare wezens in het vervolg steeds weer de mogelijkheid te bieden, zich om te vormen in de mensen op deze aarde en dus een steeds hogere graad van rijpheid te bereiken, ofschoon door de val van het eerste mensenpaar de poort naar het lichtrijk gesloten bleef totdat Jezus Christus kwam. Door de eerste zonde was de verlossing van de geestelijke wezens uitgesteld, maar niet opgeheven, want wat de eerste mens niet gelukt is, dat heeft de mens Jezus bereikt. Hij was sterker dan mijn tegenstander, want Hij maakte gebruik van mijn kracht. Hij was en bleef door de liefde met Mij verbonden en deed vrijwillig wat de eerste mensen niet als gebod zijn nagekomen. Hij schikte zich volledig naar mijn wil en bewees Zijn overgave aan Mij door Zijn lijden en sterven aan het kruis. Hij was op de hoogte van de oer-schuld en van de tweede schuld van de eerste mensen, en om deze schuld te delgen, om de mensen te verlossen, bracht Hij Mij een offer dat Ik toereikend vond. Een offer dat de poort naar het geestelijke rijk, de weg naar Mij weer opende en waardoor al mijn schepselen, die Hem erkennen als de Zoon van God en Verlosser van de wereld, nu zalig kunnen worden.

Amen

Vertaald door: Gerard F. Kotte

Deze openbaring is opgenomen in de volgende themaboekjes:
Themaboekje Titel Downloaden
16 De evolutie van het geestelijke Voormens Adam ePub   PDF   Kindle  
N1 Terugkeer naar God Deel I ePub   PDF   Kindle  
73 Adam ePub   PDF   Kindle  
81 Lucifer Zijn val Zijn werkzaam zijn Zijn terugkeer ePub   PDF   Kindle  
110 Jezus Christus ePub   PDF   Kindle  
152 Jesus Christus ePub   PDF   Kindle  

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring

 als MP3 downloaden  
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften