Verneem aldus het volgende: toen Ik de eertijds als wezens door Mij uitgestraalde kracht omvormde tot scheppingswerken van de meest verschillende aard, begon de langzame positieve ontwikkeling van deze wezens in opgeloste toestand.
In het begin was het een onvoorstelbare golf van geestelijke substanties, die langzaam vorm aannamen toen de geestelijke kracht door mijn wil werd verdicht tot materie en deze materie weer zo verschillend van aard was, dat voor u mensen dit niet begrijpelijk kan worden gemaakt. Overeenkomstig mijn wijsheid en mijn liefde had Ik voor het van Mij eens afgevallen geestelijke een heilsplan ontworpen, dat juist in de schepping moest worden uitgevoerd. En het doel van mijn schepping was, het in haar gebonden geestelijke ertoe te brengen om te dienen. Het ene scheppingswerk moest dus nodig zijn voor het andere, opdat een langzame positieve ontwikkeling mogelijk werd. De dienende functies in het begin van de schepping zijn voor u mensen niet voorstelbaar te maken. Pas toen de scheppingswerken al meer bestendigheid aannamen, zette ook een werkzaamheid in deze scheppingen in, al was het ook nog maar een zeer geringe. En elke werkzaamheid getuigt van leven. Elke bezigheid brengt een verandering tot stand, zodat dus ook de vormen voortdurend veranderden en ze zich ontwikkelden tot steeds grotere scheppingswerken, waarvan elke een taak had te vervullen, die door mijn wil werd bepaald en ook volgens mijn wil werd uitgevoerd, omdat het geestelijk zich niet tegen mijn wil kon verzetten. En zo ontstond dus de schepping niet in een ogenblik vanuit mijn wil, maar het erin gebonden geestelijke, of de omgevormde kracht, legde een langzame ontwikkelingsweg af, opdat ook de weerstand langzaam verminderde en zich dit uitte in het dienen, dat weliswaar nog steeds onderworpen was aan mijn wet van gebonden wil, maar toch een vermindering van de weerstand bewees.
En zo is u ook de toedracht van de positieve ontwikkeling uitgelegd, door de stenen-, planten- en dierenwereld, omhoog tot de mens. De uiterlijke vormen gaven voortdurend het in hen gebonden geestelijke vrij en dit verzamelde zich om weer in een grotere vorm verblijfplaats te nemen en verder te dienen, tot alle partikeltjes die bij een gevallen oer-geest behoren, zich hebben verzameld en zich nu als “ziel” in de mens kunnen belichamen.
Zoals het echter in de dierenwereld gaat, dat kleine en kleinste levende wezens door aaneensluiting met het in dezelfde ontwikkelingsgraad staande geestelijke na hun vergaan een grotere uiterlijke vorm betrekken, zo voltrok zich ook het gebeuren van de ontwikkeling verder. En er werden door mijn liefde en wijsheid steeds nieuwe vormen geschapen die het bestemde geestelijke konden opnemen.
In de natuur nu beschouwt u dat als “ontwikkeling” van een klein levend wezen naar een steeds grotere.
Maar eertijds moest Ik elke vorm die nog niet beschikbaar was, nieuw scheppen. En of ook deze vormen zich voortdurend vergrootten en op de voorafgaande vormen leken, was het steeds een scheppingsdaad van mijn kant, die echter van de kant van de mensen niet kon worden gadegeslagen, omdat nog geen mens met verstand en vrije wil begaafd, de aarde bewoonde. Doch mijn plan sinds eeuwigheid lag vast en Ik kende daarom ook het schepsel dat als “mens” over de aarde zou gaan, met als doel het afleggen van de laatste wilsproef.
En het nog in de verschillende scheppingswerken gebonden geestelijke werd daarom in steeds nieuwe scheppingen geplaatst, hoe meer het afzonderlijke schepsel in zijn geestelijke substantie het rijp worden naderde.
De scheppingswerken werden steeds groter, waaronder niet de lichamelijke omvang dient te worden verstaan, maar waarmee de gesteldheid van de afzonderlijke levende wezens, hun functies en hun bekwaamheden worden bedoeld.
Maar elk nieuw levend schepsel was een werk van mijn eindeloze liefde en wijsheid en almacht, dat zich dan weer voortplantte, maar steeds hetzelfde werk bleef, zoals Ik het had gemaakt.
Begrijp het goed: geen levend wezen zal van aard veranderen. En waar u een verandering of verdere ontwikkeling meent vast te stellen, ging het bij het ontstaan hiervan om een scheppingsdaad mijnerzijds. En zo is het ook bij elk op een mens lijkend wezen, dat de aarde bewoonde voordat de eerste mens geschapen was, steeds om nieuwe scheppingen gegaan. Maar deze bleven in hun aard zoals ze als voortbrengsel van mijn almacht waren geschapen. En daar het in hen gebonden geestelijke zich steeds meer positief ontwikkelde, is ook door mijn wil een steeds meer op de mens lijkende uiterlijke vorm geschapen. Maar steeds lag aan deze schepping mijn wil ten grondslag, die weer als natuurwet zijn uitwerking had, wat u mensen nu als natuurlijke evolutie van de wezens bestempelt.
Maar nooit kan de mens als een product van de evolutionaire ontwikkeling worden beschouwd. Want deze is een schepping op zichzelf, voortgekomen uit mijn almacht, liefde en wijsheid en zo gevormd, dat hij een belangrijke taak op aarde moet en kan vervullen. En al tracht u nog zulke slimme dieren tot zelfstandig denken en met een vrije wil te ontwikkelen, dit zal u nooit ofte nimmer lukken. Want de vermogens die de mens bezit, liggen in geen dier verborgen. Want de mens is het enige wezen in de schepping, dat denkvermogen, verstand en een vrije wil bezit, wat zich echter nooit langzaam zal laten ontwikkelen, wat ook geen kenmerken van een langzame positieve ontwikkeling van een schepsel zijn. Veeleer bewijst dit alleen dat de mens een scheppingswerk op zich is, door mijn wil en mijn macht in het leven geroepen om een taak te vervullen. En het scheppingswerk “mens” kon pas in de wereld worden geplaatst, toen de eens gevallen oer-geesten de langzame positieve ontwikkeling door de schepping al hadden afgelegd, omdat de mens nu zo’n gevallen oer-geest als ziel in zich moest dragen. Het woord “ontwikkeling” geldt steeds alleen voor het in elk scheppingswerk zich bergende of gebonden geestelijke dat deze positieve ontwikkeling moet afleggen, terwijl de materiële scheppingswerken steeds als scheppingsdaad dienen te worden beschouwd, omdat mijn wil deze uiterlijke vormen in het leven riep, opdat zij, die zelf door dienen opwaarts moesten gaan, het geestelijke zouden dienen als uiterlijke vorm. Dat mijn wil eveneens tegelijkertijd “natuurwet” betekent, waartegen zich geen scheppingswerk kan verzetten zolang het nog geen geestelijk rijp wezen in zich bergt zoals de mens, zal ook het woord “ontwikkeling” begrijpelijk maken. Maar het zal nooit de bewering rechtvaardigen dat de mens zelf zich zou hebben ontwikkeld, want hij was een scheppingswerk op zich, dat door mijn wil en de kracht van mijn liefde in het leven werd geroepen.
Amen
VertalerOra ascolta ciò che segue: Quando ho trasformato la Forza una volta irradiata da Me come esseri in Opere di Creazione dei generi più diversi, cominciava il lento sviluppo verso l’Alto di questi esseri nello stato dissolto- Inizialmente era un ondeggiamento inimmaginabile di sostanze spirituali, che lentamente assumevano forma, quando la Forza spirituale veniva raddensata in materia attraverso la Mia Volontà e questa materia era di nuovo di un genere differente, che a voi uomini questo non può essere reso comprensibile. Secondo la Mia Sapienza ed il Mio Amore avevo progettato un Piano di Salvezza per lo spirituale da Me caduto una volta, che doveva essere eseguito appunto nella Creazione. Ed era scopo della Mia Creazione, di indurre lo spirituale legato in essa al servire, quindi un’Opera di Creazione doveva essere necessaria per l’altra, affinché diventasse possibile un lento sviluppo verso l’Alto. Le funzioni serventi in principio della Creazione non possono essere rese immaginabili per voi uomini, solo quando le Opere di Creazione assumevano già una sussistenza più solida, cominciava anche una minimissima attività in queste Creazioni. Ed ogni attività testimonia della Vita, ogni attività procura un cambiamento in modo che anche le forme cambiavano costantemente, che si sviluppavano in Opere di Creazione sempre più grandi, di cui ognuna aveva da adempiere un compito che la Mia Volontà determinava e che veniva anche eseguito secondo la Mia Volontà, perché lo spirituale non poteva opporsi alla Mia Volontà. E così la Creazione non sorse all’istante dalla Mia Volontà, ma lo spirituale legato oppure la “Forza trasformata”, percorse una via di un lento sviluppo e questo si esprimeva nel servire, che sottostava comunque sempre ancora alla Mia Legge dell’obbligo, ma dimostrava tuttavia una diminuzione della resistenza. E così vi è stato spiegato anche il procedimento dello sviluppo verso l’Alto attraverso il mondo minerale, vegetale ed animale sù fino all’uomo, che liberavano costantemente le forme esteriori lo spirituale legato in esse e questo si raccoglieva, per prendere di nuovo dimora in una forma più grande e di continuare a servire, finché tutte le particelle appartenenti ad uno spirito primordiale caduto si siano assemblate ed ora si possono incorporare come “anima” nell’uomo. Così come però procede nel mondo animale, che degli esseri viventi piccoli e piccolissimi, dopo il loro scomparire entrano in una forma esteriore maggiore attraverso l’unificazione con dello spirituale trovandosi nello stesso grado di sviluppo, così continuava a svolgersi anche il procedimento dello sviluppo, ed attraverso il Mio Amore e la Mia Sapienza venivano create delle forme sempre nuove, che potevano accogliere il determinato spirituale. Nella natura considerate come “sviluppo” di un essere piccolissimo in uno sempre maggiore. Ma una volta dovevo creare e ogni nuova forma, perché non esisteva ancora. Ed anche se queste forme si ingrandivano costantemente e somigliavano alle forme precedenti, da Parte Mia era sempre un Atto di Creazione, che da parte degli uomini non poteva essere osservato, perché sulla Terra non viveva ancora nessun uomo dotato di intelletto e di libera volontà. Ma il Mio Piano era stabilito dall’Eternità e di conseguenza sapevo anche della creatura, che doveva passare sulla Terra come “uomo” allo scopo di eseguire l’ultima prova di volontà. E lo spirituale legato ancora nelle diverse Opere di Creazione veniva perciò trasferito in sempre nuove Creazioni, più la singola creatura si avvicinava alla maturazione nella sua sostanza spirituale. Le Opere di Creazione diventavano sempre più grandi, con cui non è da intendere la dimensione corporea, ma la costituzione di ogni singolo essere vivente, le sue funzioni e facoltà. Ma ogni nuova creatura vivente era un’Opera del Mio infinito Amore, Sapienza ed Onnipotenza, che poi si procreava, ma rimaneva sempre la stessa Opera, come quella che avevo esternato. Comprendetelo, nessun essere vivente si modificherà nella sua consistenza, e dove credete di constatare un cambiamento o un ulteriore sviluppo, si è trattato di un Atto di Creazione da Parte Mia. E così si è anche trattato sempre di nuove Creazioni di ogni essere simile all’uomo che abitava sulla Terra, prima che fosse stato creato il primo uomo, che rimanevano però nel loro genere, così come erano state create come prodotto dalla Mia Onnipotenza, e dato che lo spirituale legato in esse si sviluppava sempre di più verso l’Alto, è stata creata anche attraverso la Mia Volontà una forma esteriore sempre più simile all’uomo, ma a questa Creazione stava sempre alla base la Mia Volontà, che aveva di nuovo l’effetto come legge della natura, cosa che voi uomini ora descrivete come sviluppo verso l’Alto degli esseri. Ma l’uomo non può mai essere considerato come un tale prodotto dello sviluppo naturale, perché questo è una Creazione a sé stante, proceduta dalla Mia Onnipotenza, Amore e Sapienza, perché deve e può eseguire un alto compito sulla Terra. E per quanto cercate di istruire animali intelligenti al pensare autonomo e a voler essere liberi, questo non vi riuscirà mai e poi mai, perché le facoltà che possiede l’uomo, non si celano in nessun animale, perché l’uomo è l’unico essere nella Creazione, che possiede la facoltà di pensare, l’intelletto e la libera volontà, che però non si lascia mai allevare lentamente, che non sono nemmeno caratteristiche di un lento sviluppo verso l’alto di una creatura, ma ciò dimostra solo, che l’uomo è una Opera di Creazione a sé, chiamata in Vita tramite la Mia Volontà e Potenza per adempiere un compito. E l’Opera di Creazione “uomo” ha potuto essere messa nel mondo solamente, quando gli spiriti ur caduti avevano percorso già il lento sviluppo verso l’Alto attraverso la Creazione, che l’uomo doveva ora ospitare in sé un tale spirito primordiale caduto. La Parola “sviluppo” vale sempre soltanto per lo spirituale ospitato o legato in quella (ogni) Opera di Creazione, che deve percorrere questo sviluppo verso l’Alto, mentre le Opere di Creazioni materiali sono sempre da considerare come Atti di Creazione, perché la Mia Volontà ha chiamato all’esistenza queste forme esteriori, affinché servissero allo spirituale come forma esteriore, che doveva giungere in Alto attraverso il servire stesso. Che la Mia Volontà significhi anche contemporaneamente “legge della natura”, a cui nessuna Opera di Creazione si può opporre finché ospita in sé ancora un essere spirituale maturo come l’uomo, renderà comprensibile anche la Parola “sviluppo”, ma non giustifica mai l’affermazione, che l’uomo si fosse sviluppato da sé stesso, perché era un’Opera di Creazione per sé, che la Mia volontà e la Mia Forza d’Amore ha chiamato in vita.
Amen
Vertaler