U zij dat ene gezegd, dat er voor Mij geen grotere gelukzaligheid is dan u, mijn schepselen, rijp te zien worden tot kinderen die hun Vader herkennen en met Hem verenigd wensen te zijn. Deze gelukzaligheid is onbegrijpelijk voor u, want u zult niet kunnen beseffen hoe groot mijn liefde was toen Ik u heb geschapen en hoe deze liefde eeuwig niet zal afnemen, tot ze de uiteindelijke aaneensluiting met u heeft weergevonden, dat wil zeggen tot u zelf uit vrije aandrang weer naar Mij bent teruggekeerd.
Liefde is mijn oorspronkelijke substantie. Liefde is de kracht die alles liet ontstaan. Liefde is het, die uw aller bestaan verzekert en eindeloze liefde is het die u gelukzalig wil stemmen tot in alle eeuwigheid. Uit de Liefde bent u dus voortgekomen als volmaakte schepselen, daar alles wat Ik schiep alleen volmaakt kon zijn. En nochtans was u geschapen wezens die niet anders dan volmaakt konden zijn toen ze uit mijn hand voortkwamen.
Maar deze graad van volmaaktheid was voor Mij niet voldoende. Ik wilde kinderen naast Mij hebben die in vrije wil deze volmaaktheid nastreefden, maar dan ook evengoed zich tot onvolmaaktheid konden vormen wanneer dat hun wil was. En tot deze onvolmaaktheid hebben talloze wezens zich misvormd die zich door hun wil van Mij verwijderden en alle goddelijke eigenschappen veranderden in het tegenovergestelde.
Dit was niet mijn wil, echter mijn toelating, omdat Ik wist dat de omvorming terug tot volmaaktheid van de kant van deze wezens mogelijk was en dat deze omvorming terug ook eens voltrokken zal zijn, al is het ook na eindeloos lange tijd.
Maar de wezens die dit omvormingswerk terug tot stand brengen, zijn dat wat Ik zelf met mijn macht niet kon scheppen: echte kinderen van hun Vader, die dus volmaakt werden zoals hun Vader in de hemel volmaakt is, die in vrije wil weer op Mij aansturen en Mij buitengewoon gelukkig stemmen wanneer Ik ze als mijn echte kinderen aan het hart kan trekken, wanneer ze met Mij samengesmolten zijn en blijven zullen tot in alle eeuwigheid.
Het is voor Mij een buitengewoon gelukkig makende toestand, deze kinderen van Mij stap voor stap te zien afleggen met het doel van de vereniging met Mij. En al vereist deze terugkeer naar Mij ook eeuwige tijden, Ik weet dat die eens voltooid zal zijn, dat geen wezen ver van Mij af zal blijven. Ik weet dat het werk dat is begonnen met de daad van de afval van de wezens, heel zeker verder gaat, hoewel de vrije wil het wezen soms laat terugvallen, ofschoon vaak eeuwigheden vergaan tot deze vrije wil geheel verandert en naar Mij verlangt.
Maar mijn liefde om het wezen uit de diepte omhoog te helpen, neemt niet af. Mijn liefde komt het schepsel steeds weer tegemoet en mijn vurig verlangen naar vereniging neemt voortdurend toe. En het zal ook eens vervulling vinden, zoals ook het schepsel zelf vurig verlangen zal naar Mij en de vereniging nastreeft. Dan echter zal het wezen eeuwig gelukzalig zijn.
En daarom betekent het voor Mij niet zoveel wanneer deze vereniging zal plaatsvinden, omdat voor Mij duizend jaren zijn als een dag, maar dat ze eens zal plaatsvinden, dat weet Ik en alleen ter wille van mijn schepselen probeer Ik de tijd van de terugkeer naar Mij te verkorten, loop er echter niet op vooruit wanneer de wil van het wezen nog tegen Mij is gericht.
Maar wanneer mijn kinderen eenmaal de gelukzaligheid zullen ervaren die onze vereniging met zich meebrengt, dan zullen ze het niet kunnen begrijpen, Mij zolang weerstand te hebben geboden, want ook hun liefde voor Mij zal in volle sterkte ontbranden en nooit zal het wezen zich meer van Mij willen losmaken.
En dan pas zal het de wezens begrijpelijk zijn, wat liefde is. Dan zullen ze weten dat niets verloren kan gaan wat uit Mij ontstond en dat ook alles in hoogste volmaaktheid moet staan om voortdurend met Mij verenigd te zijn, om mijn nabijheid te kunnen verdragen om met Mij en naast Mij te kunnen scheppen en te vormen, zoals het mijn plan is van eeuwigheid. De Schepper zal gelukzalig zijn met Zijn schepsel, de Vader zal onmetelijk gelukzalig zijn met Zijn kind.
Amen
VertalerVi sia detto questa cosa, che per Me non esiste più grande Beatitudine, che vedere maturare voi, Mie creature, a figli, che riconoscono il loro Padre e che desiderano essere riuniti con Lui. Questa Beatitudine è incomprensibile per voi, perché voi non potete misurare quanto grande era il Mio Amore, quando Io vi ho creato e come questo Amore in eterno non diminuisce, finché abbia di nuovo trovato la definitiva conclusione con voi, cioè finché voi stessi da libera spinta siete di nuovo ritornati da Me. L’Amore è la Mia Sostanza dall’Eternità, l’Amore è la Forza, che ha portato tutto all’esistenza, è l’Amore, che assicura l’esistenza di tutti voi ed è infinito Amore che vuole rendervi beati fino all’eternità. Quindi siete usciti dall’Amore come perfette creature, perché tutto ciò che ho creato, può soltanto essere perfetto. E malgrado ciò voi eravate esseri “creati”, che non potevate essere altro che perfetti, quando siete usciti dalla Mia Mano. Ma questo grado di perfezione non Mi bastava. Io volevo dei figli accanto a Me, che con la libera volontà tendevano a quella perfezione, ma che potevano anche formarsi all’imperfezione, se questo era la loro volontà. Ed in questa imperfezione si sono formati innumerevoli esseri, che si sono allontanati da Me volontariamente ed hanno capovolto al contrario tutte le caratteristiche divine. Questa non era la Mia Volontà, ma la Mia Concessione, perché Io sapevo, che la riformazione alla perfezione da parte di questi esseri era possibile e che questa riformazione sarà anche completata, anche se dopo un tempo infinitamente lungo. Ma gli esseri che riusciranno ad effettuare questa opera di riformazione, sono ciò che Io Stesso con la Mia Potenza non ho potuto creare: veri figli del Padre, che dunque saranno diventati perfetti come il loro Padre nei Cieli è Perfetto. Coloro che ritornano da Me per libera volontà e Mi rendono estremamente felice, quando Io li posso attirare al cuore come Miei veri figli quando si sono fusi con Me e lo rimarranno in tutte le Eternità. E’ per Me una condizione oltremodo felice, vedere questi Miei figli fare passo dopo passo verso la meta dell’unificazione con Me. Ed anche se questo ritorno da Me richiede tempi eterni. Io so che saranno una volta perfetti, che nessun essere Mi rimarrà lontano, so che l’opera iniziata con l’atto della caduta degli esseri, procede certamente, anche se la libera volontà fa ricadere l’essere temporaneamente – anche se passano delle eternità, finché questa libera volontà si modifica e chiede di Me. Ma il Mio Amore non cede, di aiutare ad elevare questi esseri dall’abisso. Il Mio Amore continua ad andare incontro alla creatura e la Mia nostalgia per l’unificazione aumenta costantemente e troverà anche una volta l’adempimento, come anche la creatura stessa avrà nostalgia di Me e cerca l’unificazione, ma allora l’essere sarà eternamente beato. E perciò non ha molto significato per Me, quando avrà luogo questa unificazione, perché per Me mille anni sono come un giorno, ma che avrà luogo, Io lo so e soltanto per Amore verso le Mie creature stesse cerco di abbreviare il tempo del ritorno da Me, ma non intervengo, se la volontà dell’essere è ancora rivolta contro di Me. Ma quando i Miei figli percepiranno una volta la beatitudine che la nostra unificazione porta con sè, allora non potranno comprendere, di aver fatto tanta resistenza a Me, perché anche il loro amore per Me si infiammerà in piena forza, e mai più l’essere vorrà staccarsi da Me. E soltanto allora all’essere sarà comprensibile, che cosa è l’Amore. Allora sapranno, che nulla può andare perduto di ciò che è creato da Me e che tutto deve anche stare nella massima perfezione, per rimanere per sempre unito con Me, per poter sopportare la Mia Vicinanza, per poter creare e formare con e accanto a Me, come è il Mio Piano sin dall’eternità. Ed il Creatore Sarà beato con le Sue creature, Sarà incommensurabilmente beato il Padre con i figli Suoi.
Amen
Vertaler