U weet niet hoezeer de zielen moeten lijden die zonder enige voorbede in het rijk hierna vertoeven en van wier wil het alleen afhankelijk is, of ze een stap vooruit gaan. Deze arme zielen kunnen meestal deze wil niet opbrengen. En alles wat hun voor de geest wordt gesteld van de kant van de lichtwezens, die hen steeds weer vermomd opzoeken om hun hulp te bieden, is zonder resultaat, omdat ze eenvoudigweg geen kracht hebben om te willen en apathisch verder vegeteren tot hun van een bepaalde zijde kracht wordt toegevoerd. En dit kan alleen de voorbede van de kant van de mensen tot stand brengen.
Alles moet gebeuren volgens de wet van de eeuwige ordening.
God kan niet willekeurig een ziel met kracht bedenken, die ze geheel onwaardig is, die ze noch verlangt, noch aanneemt, wanneer die haar wordt aangereikt, of wanneer haar andere hulp aangeboden wordt.
En juist omdat de ziel te zwak is om zelf ook maar iets te ondernemen om haar toestand te verbeteren, zult u mensen haar moeten gedenken in een liefdevolle voorbede en zult u vaak moeten bidden voor deze arme zielen, opdat de Vader dan ter wille van uw liefde Zijn kracht kan schenken en aan die zielen doen toekomen. En Hij zal dit ook zeker doen, zodat geen enkel gebed ten gunste van die zielen zonder uitwerking zal blijven. Een ziel om welke een mens zich in liefdevolle voorbede bekommert, kan niet verloren gaan. Eens komt ze tot het besef dat ze de verandering van haar lot zelf ter hand moet nemen.
Dan zal ze dat ook zeker doen. Want ze voelt duidelijk de kracht die haar wordt toegevoerd en gebruikt die ook naar Gods wil. Dat wil zeggen: ze zal daarmee in liefde werken voor de zielen die, net als zij, zich in nood bevinden. Liefdevolle voorbede is het enige middel om zulke zielen in de duisternis te helpen, omdat ze daardoor zelf de kracht van de liefde leren kennen en in staat zijn zichzelf te veranderen. Deze zielen lijden onbeschrijflijk en ze zijn buitengewoon dankbaar wanneer ze eenmaal tot inzicht zijn gekomen en de juiste weg gaan die hun gewezen werd.
En ze betuigen hun dankbaarheid met verlossend bezig te zijn, want dan willen ze helpen zoals zij geholpen werden in hun nood en kwelling. Doch talloze zielen hebben geen voorspreker. Er verblijven talloze zielen in de duisternis, aan welke geen mens in liefdevolle voorbede denkt.
Neem ze allen op in uw gebeden. Heb alleen de wil hen te helpen en deze goede wil zal hun kracht bezorgen, zodat ze zich van tijd tot tijd gedrongen voelen uit de duisternis omhoog te klimmen en dan beginnen soms voor hen ook vonken van licht te gloeien die hen aansporen ze te volgen. Medelijdende gedachten die u in deze duistere sferen zendt, roepen steeds kleine opstandjes op, zodat de wezens elkaar wederzijds trachten te onderrichten over wat er zou moeten gebeuren om uit hun kwellende toestand weg te komen. En wanneer de voorbede niet verslapt, wordt het verlangen van de ziel steeds sterker. En dan doet er zich ook een verandering voor, doordat hun de gelegenheid gegeven wordt, de diepte te verlaten en deel te nemen aan onderrichtingen die hun in de vorm van lichtvonken worden aangeboden en die hun goeddoen. Die zielen te helpen, is een grote daad van barmhartigheid, omdat ze zichzelf niet meer alleen kunnen helpen en op hulp van vreemden zijn aangewezen. De hulp die hun in het rijk hierna rechtstreeks aangeboden wordt, nemen ze maar moeilijk aan, omdat ze te zwak zijn om te willen en daarom eerst toevoer van kracht nodig hebben, die u mensen hun zult kunnen bezorgen door liefdevolle voorspraak. Het zijn de werken van liefde die u, over de dood heen, de zielen nog zult kunnen betonen en die vaak van grote betekenis zijn, omdat ze de redding kunnen zijn voor deze zielen, die hen uit de duisternis wegvoert en tot leven laat komen. Maar zijn zulke zielen eenmaal gered en hebben ze eenmaal de weg van het licht betreden, dan zijn ze ook ijverige helpers voor de andere zielen geworden, die eveneens in de duisternis verbleven. Want ze vergeten hun nood nimmermeer en zullen daarom ook eeuwig dankbaar zijn.
Amen
VertalerIhr wisset es nicht, wie sehr die Seelen leiden müssen, die ohne jegliche Fürbitte im jenseitigen Reich weilen und von deren Willen allein es abhängig ist, ob sie einen Schritt vorwärts gehen. Diese armen Seelen können zumeist diesen Willen nicht aufbringen, und alle Vorstellungen von seiten der Lichtwesen, die sie in Verkleidung immer wieder aufsuchen, um ihnen Hilfe zu bringen, sind erfolglos, weil sie einfach keine Kraft zum Wollen haben und apathisch dahinvegetieren, bis ihnen von einer Seite Kraft zugewendet wird. Und dies kann nur Fürbitte von seiten der Menschen zuwege bringen.... Alles muß dem Gesetz der ewigen Ordnung nach vor sich gehen.... Es kann Gott nicht willkürlich eine Seele bedenken mit Kraft, die derer völlig unwürdig ist, die sie weder begehrt noch annimmt, wenn sie ihr dargeboten oder ihr sonstige Hilfe angetragen wird.... Und eben, weil die Seele zu schwach ist, selbst nur etwas zu unternehmen, um sich ihre Lage zu verbessern, darum sollet ihr Menschen ihrer in liebender Fürbitte gedenken und oft beten für diese armen Seelen, auf daß der Vater dann um eurer Liebe willen Seine Kraft verschenken und jenen Seelen zuführen kann und dies auch sicher tut, so daß kein fürbittendes Gebet ohne Wirkung bleiben wird. Eine Seele, derer sich ein Mensch auf Erden in liebender Fürbitte annimmt, kann nicht verlorengehen, sie kommt einmal zur Erkenntnis, daß sie selbst Hand anlegen muß zur Wandlung ihres Schicksals.... Dann wird sie es auch tun, denn sie verspürt merklich die Kraft, die ihr zugewendet wird, und wendet sie nun auch dem göttlichen Willen gemäß an, d.h. sie wird damit in Liebe wirken an den Seelen, die sich gleich ihr in Not befinden. Liebende Fürbitte ist das einzige Mittel, solchen Seelen in der Finsternis zu helfen, weil sie dadurch selbst die Kraft der Liebe kennenlernen und sich zu wandeln vermögen. Diese Seelen leiden unbeschreiblich, und sie sind überaus dankbar, wenn sie einmal zur Erkenntnis gelangt sind und den rechten Weg gehen, der ihnen gewiesen wurde.... Und sie tragen ihre Dankbarkeit ab mit erlösender Tätigkeit, denn sie wollen dann helfen, so wie ihnen geholfen wurde in ihrer Not und Qual. Doch zahllose Seelen haben keinen Fürsprecher, zahllose Seelen weilen in der Finsternis, derer kein Mensch in liebender Fürbitte gedenkt.... Schließet sie alle in eure Gebete ein, habt nur den Willen, ihnen zu helfen, und dieser gute Wille wird ihnen Kraft zuführen, so daß sie sich zeitweilig gedrängt fühlen, aus der Finsternis heraufzusteigen und dann leuchten ihnen auch zuweilen Lichtfunken auf, die sie anregen, ihnen zu folgen. Erbarmende Gedanken, die ihr in diese finsteren Sphären sendet, rufen immer kleine Revolten hervor, daß sich die Wesen gegenseitig zu belehren suchen, was zu tun wäre, um herauszukommen aus ihrem qualvollen Zustand, und wenn die Fürbitte nicht nachläßt, wird das Verlangen der Seele immer stärker. Und dann tritt auch eine Wandlung ein, indem ihnen die Gelegenheit gegeben wird, die Tiefe zu verlassen und an Belehrungen teilzunehmen, die ihnen in Form von Lichtfunken geboten werden und die ihnen wohltun. Jenen Seelen zu helfen ist ein großes Werk der Barmherzigkeit, weil sie allein sich nicht mehr helfen können und auf fremde Hilfe angewiesen sind. Die Hilfe, die ihnen im jenseitigen Reich direkt angeboten wird, nehmen sie schwerlich an, weil sie zu schwach sind zum Wollen und darum zuerst Kraftzufuhr benötigen, die ihr Menschen ihnen vermitteln könnet durch liebende Fürbitte. Es sind die Liebewerke, die ihr über den Tod hinaus den Seelen noch antun könnet und die oft größere Bedeutung haben, weil sie ein Rettungswerk sein können für diese Seelen, das sie aus der Finsternis führt und zum Leben kommen läßt. Doch sind solche Seelen einmal gerettet, daß sie den Weg des Lichtes einmal betreten haben, dann sind sie auch eifrige Helfer für die anderen Seelen geworden, die gleichfalls in der Finsternis weilten.... Denn sie vergessen ihre Not ewig nimmer und werden daher auch ewig dankbar sein....
Amen
Vertaler