Wie op de hoogte is van de ontwikkelingsgang van het geestelijke, wie is onderricht over de zin en het doel van de schepping, die weet ook dat de mens als volkomen scheppingswerk de afsluiting van een eindeloos lang ontwikkelingsproces vormt dat zich op deze aarde heeft afgespeeld. Verder weet hij dat op dit aardse leven onherroepelijk een verblijf in het rijk hierna volgt, waar er geen materiële scheppingen meer zijn, waar weliswaar de verdergaande ontwikkeling onder ontzettend zware omstandigheden nog wel door kan gaan, maar geheel anders dan in de materiële wereld. En hij weet dat dit lot al diegenen treft die de ontwikkelingsgang op aarde niet zover hebben voltooid, dat hun ziel in het lichtrijk kan binnengaan.
Dit inzicht echter hebben slechts weinig mensen op de aarde, want om dit te kunnen begrijpen en te geloven is op de eerste plaats de wil nodig dit alles te willen weten, maar het verlangen naar inzicht is maar zelden bij de mensen aanwezig.
Daarentegen is de menselijke wil er uitermate sterk op gericht zich de schepping zoveel als mogelijk is, ten nutte te maken, dat ze het lichamelijk leven tot voordeel strekt. Weliswaar helpen de mensen daardoor onbewust het nog in de schepping gebonden geestelijke omhoog, omdat dit nu kan dienen - al is het ook onder de wet van "je moet" - maar welke winst levert dat hun ziel op?
Tegenwoordig wordt er zeer veel materie door menselijk willen opgelost, zielepartikeltjes worden daardoor vrij en deze worden dan volgens goddelijke Wil omgevormd tot nieuwe scheppingen waaraan een dienende functie is toegewezen die het geestelijke onvermijdelijk opwaarts laat klimmen. De mens bevrijdt dus iets geestelijks uit de materie, maar hijzelf kan daarbij in zijn ontwikkeling blijven staan of ook nog achteruit gaan, wanneer hij niet tegelijkertijd zijn medemensen in vrije wil behulpzaam is. En omdat hij immers zelf niet meer onderworpen is aan de "je moet" wet, kan en moet hij zijn positieve ontwikkeling zelf door vrijwillige werken van liefde bespoedigen.
En zodra hij dit bewust doet - steeds met de wil zijn medemens van dienst te zijn, kan zo zijn aardse activiteit een onvermoede zegen voor zijn ziel opleveren, zelfs als hij niet op de hoogte is van de ontwikkelingsgang van het geestelijke, zelfs wanneer hij niets weet van de zin en het doel van het aardse leven en van de scheppingen van deze aarde. En hij hoeft ook dit alles niet per se te weten, als hij maar vrijwillig dienstbaar is in liefde. Maar meestal wordt de mens door een liefde om bezig te zijn gedreven, die echter geen naastenliefde is - het is slechts de liefde voor zichzelf. Dan kan zijn activiteit ook een schadelijke uitwerking op zijn medemensen hebben, omdat de eigenliefde deste meer bevrediging vindt, hoe kariger de medemens erdoor bedacht wordt.
De eigenliefde heeft echter ook een ongunstige uitwerking op de scheppingswerken die de mens als arbeidsterrein zijn toegewezen, doordat vaak voortijdig de ontwikkeling van het geestelijke in zulke scheppingswerken wordt afgebroken, en dat omwille van eigen voordeel, omdat de eigenliefde indruist tegen de goddelijke orde en daarom ook de handelwijze van de mens helemaal tegen de goddelijke ordening gericht is.
Zelfs als zulke mensen, bij wie de eigenliefde nog voorop staat, op de hoogte waren van zin en doel van de schepping en het aardse leven, zouden ze toch hun verkeerde manier van leven en het handelen tegen de goddelijke ordening in niet opgeven - omdat de eigenliefde hen geheel beheerst en ze voor andere denkbeelden ontoegankelijk zijn. En deze mensen komen in een gesteldheid in het geestelijke rijk die helemaal ontzettend is, want ze kunnen hun eigenliefde nu niet meer bevredigen zoals op aarde, en de weg naar de juiste liefde, naar de liefde voor de naaste is voor hen oneindig lang en vaak helemaal niet te vinden.
De mens die alleen van zichzelf houdt, neemt dus ook de liefde voor de materie met zich mee in het hiernamaals. En het kwijtraken van deze verkeerde liefde is daar voor hem uitermate zwaar, want steeds verschijnen er zaken voor zijn ogen die hij op aarde met al zijn zinnen begeerde. En deze schijnbeelden prikkelen hem tot het uiterste, waarna ze direct vergaan als hij zijn begeerten wil bevredigen. Daardoor worden die begeerten des te heftiger en het zijn ontzettende kwellingen die de ziel nu heeft uit te staan en dat zo lang - tot ze zelf in zich de begeerte bestrijdt, wat dan ook steeds zwakker wordende verzoekingen tot gevolg heeft. Maar de mensen weten niet welke voordelen ze zich kunnen verschaffen voor het rijk hierna, wanneer ze al op aarde de materie overwinnen, wanneer ze zelf gaan heersen over de materie en er niet de slaaf van worden. De mens kan op aarde alles dienstbaar aan zich maken, want het doel van de hele schepping is dat ze de mens en elk schepsel dient, omdat dienen voor het erin gebonden geestelijke verlossing betekent. En zo draagt dus de mens zelf daar veel toe bij, wanneer hij de materie de mogelijkheid biedt te dienen, wanneer hij zelf dingen maakt waarvan het doel is dienstbaar te zijn en waarvan hij ook wel genieten mag als een geschenk van God.
Maar hij moet steeds aan de geestelijke bestemming van materiële dingen denken, er zich echter niet aan ketenen zodat het al zijn zinnen en trachten alleen nog gaat om het winnen van materiële goederen, om zich daarmee een behaaglijk leventje te verschaffen. Want dientengevolge zal hij steeds weer een prooi worden van wat ver onder hem staat in ontwikkeling, wat voor hemzelf dan geestelijke achteruitgang betekent. Steeds moet de ontwikkeling een opwaartse zijn. Het doel van de mens tijdens het aardse leven is, helemaal vrij te worden uit de materiële vorm, deze te overwinnen. Dan kan de ziel vrij en onbezorgd het aardse lichaam verlaten en zich in stralende hoogten verheffen. Dan wordt ze niet meer door de materie weerhouden en gedwongen zich nog langer in aardse sferen op te houden - ofschoon ze niet meer op aarde leeft.
Hoe oneindig dankbaar de ziel is die zich bevrijden kan uit deze sferen, weet u, mensen op aarde nog niet. Maar laat u dit gezegd zijn, dat datgene wat u op aarde met al uw zinnen nastreeft, uw grootste vijand is. Want uw gelukzaligheid ligt in de vrijheid, onvrij echter bent u, zolang de materie u nog in de greep heeft. En de materie ketent u zolang als uzelf nog door de eigenliefde beheerst wordt, als u zelf u niet door dienende liefde van haar losmaakt.
Alleen wie dienstbaar is, wordt vrij. En het bestaan als mens geeft u steeds gelegenheid om in liefde te dienen. Maar als mens hebt u weer een vrije wil en u wordt niet, zoals in het voorstadium van uw ontwikkeling, gedwongen te dienen. De liefde moet u nu aansporen om dienstbaar te zijn. Maar de dienende liefde zal alleen die mens beoefenen die de eigenliefde verslaat, die niet wil bezitten, maar weggeven.
Deze echter leert ook de materie niet te tellen, hij maakt er zich los van en wordt daardoor helemaal vrij. Zijn ontwikkelingsgang op aarde is dan met het resultaat van een totale vergeestelijking van zijn ziel besloten, die nu weer in het geestelijke rijk in licht en volheid van kracht werkzaam kan zijn. En ze zal zich daar ook weer over de zielen ontfermen in dienende liefde, die nog in onvrijheid en troosteloosheid smachten en die hulp behoeven om zich ook eindelijk uit hun kluisters te kunnen bevrijden.
Amen
VertalerCelui qui connaît le parcours de développement du spirituel, celui qui est informé sur le sens et le but de la Création, sait aussi que l'homme en tant que parfaite Œuvre de Création forme la conclusion d'un processus de développement infiniment long, qui s'est déroulé sur cette Terre. Il sait en outre qu'à cette vie terrestre suit irrévocablement un séjour dans le Règne de l'au-delà, où n'existe plus de Créations matérielles, où cependant un développement ultérieur peut encore procéder vers le bas dans des conditions terriblement difficiles, mais entièrement différentes du monde matériel. Et il sait que ce sort frappe ceux qui n'ont pas conclu leur parcours de développement sur la Terre jusqu’au point où leur âme puisse entrer dans le Règne de la Lumière. Mais cette connaissance l’a seulement la plus petite partie des hommes sur la Terre, parce que pour pouvoir saisir et croire cela, il faut d'abord la volonté de vouloir savoir tout cela, mais le désir de connaissance existe seulement rarement chez les hommes. La volonté de l'homme est tournée fortement vers le fait d'exploiter autant que possible la Création pour l’avantage de la vie corporelle. Les hommes aident à monter en haut ainsi involontairement le spirituel encore lié dans la Création, pour que celui-ci puisse maintenant servir, même si c’est dans la loi de l'obligation, mais qu'en est-il pour son âme ? Aujourd'hui il est libéré beaucoup de matière à travers la volonté de l'homme, de cela se libèrent des particules d’âmes, et celles-ci sont ensuite transformées par la Volonté divine en nouvelles Créations auxquelles est assignée une fonction de service qui fait monter le spirituel en haut par contrainte. L'homme libère donc du spirituel de la matière, mais lui-même peut s'arrêter dans son développement ou bien même reculer s'il ne sert pas en même temps son prochain dans la libre volonté. Et s'il fait cela en connaissance de cause, toujours dans la volonté de servir le prochain, alors son activité terrestre peut apporter à son âme une bénédiction inattendue, même lorsqu’il ne sait rien du parcours de développement du spirituel, même lorsqu’il est sans connaissance du sens et du but de la vie terrestre et des Créations de cette Terre. Il n'est pas vraiment absolument nécessaire de savoir cela si seulement il sert librement dans l'amour. Mais presque toujours l'homme est poussé à une activité d'amour qui cependant n'est pas l'amour pour le prochain, mais seulement l'amour de lui-même. Alors son activité peut avoir un effet nuisible sur son prochain, parce qu'il trouve une plus grande satisfaction d’autant plus il se dédie insuffisamment au prochain. Mais l'amour de soi a aussi un effet défavorable sur les Œuvres de la Création qui ont été assignées à l'homme comme champ d’action, alors qu'en de telles Œuvres de Création le développement du spirituel est souvent interrompu avant le temps et cela pour son propre avantage, parce que l'amour de soi est contraire à l'Ordre divin et donc la manière d'agir de l'homme est aussi totalement dirigée contre l'Ordre divin. Même si de tels hommes, dans lesquels est encore prédominant l’amour de soi, savaient le sens et le but de la Création ainsi que celui de la vie terrestre, ils ne renonceraient de toute façon pas à leur manière de vivre et d’agir erronée contraire à l'Ordre divin, parce qu'ils sont totalement dominés par l'amour d’eux-mêmes et sont inaccessible à d’autres images. Et ces hommes arrivent dans le Règne spirituel dans une disposition d'esprit qui est absolument terrible, parce qu'ils ne peuvent maintenant plus satisfaire leur amour de soi sur la Terre, et la voie vers le vrai amour, vers l'amour pour le prochain, est pour eux infiniment longue et souvent en général ils ne la trouvent pas. L'homme qui s'aime seulement lui-même, emporte avec lui l'amour pour la matière dans le monde de l'au-delà. Et se libérer dans l'au-delà de ce faux amour qu'il a désiré sur la Terre avec tous ses sens est pour lui outre mesure difficile. Et ces images apparentes le stimulent à l'extrême, mais pour passer vite, lorsqu’il entend satisfaire ses désirs. Pour cette raison de tels désirs deviennent encore plus véhéments, et sont de terribles tourments que maintenant l'âme a à supporter, et celle-ci ne combat pas tant qu’elle-même n’en a pas le désir ardent, ce qui a aussi pour conséquence que les tentations deviennent toujours plus faibles. Mais les hommes ne savent pas quels avantages ils peuvent se créer pour le Règne dans l'au-delà, si déjà sur la Terre ils vainquent la matière, lorsqu’ils deviennent maitres de la matière et pas ses esclaves. L'homme peut faire que, sur la Terre, tout soit à son service, parce que cela est le but de toute la Création que de servir à l'homme et à chaque créature, parce que servir pour le spirituel lié signifie la libération. Et ainsi l'homme lui-même contribue beaucoup lorsqu’il donne à la matière la possibilité de servir, lorsque lui-même crée des choses qui à nouveau s'acquittent d'un but et dont il peut se réjouir comme d'un Don de Dieu. Mais il doit toujours penser à la destination spirituelle des choses matérielles, et ne pas se lier à celles-ci, de sorte que toutes ses pensées et tendances soient seulement encore pour la conquête de biens matériels pour se créer avec cela une vie confortable dans le bien-être. Parce qu'avec cela il tomberait toujours davantage bien au-dessous de ce qui se trouve en développement, chose qui pour lui-même signifierait une rétrogradation spirituelle. Le développement doit toujours procéder vers le Haut. Le but de l'homme dans la vie terrestre est la totale libération de la forme matérielle, c’est-à-dire vaincre celle-ci. Alors l'âme peut abandonner le corps terrestre libre et légère et se lancer dans les Hauteurs lumineuses. Elle ne retombera alors plus dans la matière et en plus elle ne sera pas forcée d’être retenue encore davantage dans les sphères terrestres, bien qu’elle ne vive plus sur la Terre. Vous les hommes sur la Terre ne savez pas encore combien infiniment reconnaissante est une âme qui peut se libérer de ces sphères. Mais laissez-Moi vous dire que, ce à quoi vous tendez sur la Terre avec vos sens, est votre pire ennemi. Parce que votre béatitude est dans la liberté, mais vous n’êtes pas libres tant que la matière vous enchaîne encore. Et la matière vous enchaîne tant que vous êtes encore dominés par l'amour de soi, tant que vous ne vous libérez pas de celle-ci au moyen de l'amour servant. Seulement celui qui sert devient libre. Et l'existence en tant qu’homme vous donne continuellement l'occasion de servir dans l'amour. Mais en tant qu’homme vous avez de nouveau une libre volonté, et vous n'êtes pas comme dans le pré-stade de développement forcés à servir. Maintenant l'amour doit vous pousser à servir. Mais l'amour servant sera exercé seulement par cet homme qui combat l'amour de soi, qui ne veut pas posséder, mais offrir. Et celui-ci apprend aussi à dédaigner la matière, il s'en éloigne, et de celle-ci il devient totalement libre. Son parcours de développement sur la Terre est ensuite terminé avec succès avec la spiritualisation définitive de son âme qui maintenant peut de nouveau être active dans le Règne spirituel dans une Plénitude de Lumière et de Force. Et là aussi elle prendra de nouveau soin avec un amour servant de ces âmes qui languissent encore dans la non-liberté et dans l'absence de Lumière et qui ont besoin d'aide pour pouvoir se libérer finalement de leurs chaînes.
Amen
Vertaler