Onder materie is geordende geestelijke substantie te verstaan, die weer geestelijke substantie in zich bergt die gehouden is de ontwikkelingsgang te gaan volgens het heilsplan van eeuwigheid. Deze geestelijke substantie nu, die door de materie als door een uiterlijk omhulsel gevangen wordt gehouden, verenigt zich tijdens de ontwikkelingsgang met steeds gelijke substantie en kan beschouwd worden als zielepartikeltjes die weer de afzonderlijke scheppingswerken bevolken.
In elk scheppingswerk, hetzij de vaste materie, de planten- of dierenwereld,zijn dus zulke zielepartikeltjes aanwezig, die zich ook weer aaneen willen sluiten om dan een geheel te vormen in een nieuwe uiterlijke gedaante die steeds meer en meer overeenkomst krijgt met de menselijke vorm.
Een eindeloos lange tijd vergaat tot na het doorlopen van de hele schepping alle zielepartikeltjes samen zijn gekomen, om nu als menselijke ziel weer een uiterlijke vorm te kunnen betrekken, aan welke een duidelijke opgave gesteld wordt om totale onaf hankelijkheid te brengen van elk uiterlijk omhulsel.
Het menselijk lichaam is dus nu het uiterlijk omhulsel dat de ziel omsluit, en nu als zodanig tot taak heeft: het geestelijke dat het bevat tot rijpheid te brengen. En dit uitrijpen geschiedt nu op die manier, dat de mens in vrije wil - het teken van zijn goddelijke oorsprong - elke zielesubstantie met de juiste orde uit GOD vertrouwd tracht te maken, d.w.z. alle karakteristieke eigenschappen van de ontelbare kleine zieledeeltjes op een godwelgevallige grondslag brengt, dus elke aandrift de richting naar GOD te gaan opdragen. Al het verlangen dat van GOD is af gericht moet veranderd worden in een bewust gevoel op GOD aan te sturen en dit is de bewuste zielearbeid, die de mens tot stand moet brengen tijdens zijn leven op aarde. Dit moet eigenlijk zo begrepen worden dat alles wat de ziel uit haar eerdere belichamingen nog aankleeft moet worden afgelegd, dat dus dierlijke driften overwonnen moeten worden zoals ook het verlangen naar de materie moet worden gedood. Want al deze aandriften stammen uit de voorontwikkeling en hangen de ziel nog ten zeerste aan als een merkteken van de ontwikkelingsgang van voorheen.
Alles wat verschijnsel is uit achterliggende tijden moet worden afgelegd als de positieve ontwikkeling door moet gaan, en al datgene moet worden nagestreefd wat de voortschrijdende ontwikkeling duidelijk merkbaar laat worden: geestelijk-goddelijke eigenschappen zoals nederigheid, zachtmoedigheid, geduld, barmhartigheid, vredelievendheid en rechtvaardigheid. Want al deze eigenschappen komen voort uit de liefde, die in het aardse leven tot de hoogste ontplooiing moet worden gebracht.
Hiermee is een heel duidelijke richtlijn gegeven voor de opdracht die de mens op de aarde heeft, want GOD's Wil wordt erdoor geopenbaard aan de mensen door Zijn Woord. De ziel is als het ware nog het ongeordende geestelijke dat tot ordening moet worden gebracht, er echter zich zelf toe kan bewegen, omdat het zich in het stadium van de vrije wil bevindt. Het kan in zich zelf wel ordening brengen maar is er niet toe gedwongen.
Doch zo gauw er ordening komt heeft de GEEST uit GOD toegang, DIE door een chaos van aandriften en ongeregelde substanties niet kan doordringen, beter gezegd Zelf niet ordenend mag ingrijpen - als de wil ontbreekt. De ordening wordt nu tot stand gebracht als de afzonderlijke speciaal op de voorgrond tredende eigenschappen die een vorige belichaming kenmerken, omgezet worden in het tegendeel. Want al het geestelijke dat zich in het begin van ontwikkeling bevindt, is onvolmaakt, en het volmaakt worden zin en doel van de belichaming is. Dus kunnen de eigenschappen die nog uit de vroegere belichaming herkenbaar zijn nooit met de goddelijke ordening overeenstemmen, maar moeten worden omgezet in het tegendeel tot alleen nog liefde, goedheid nederigheid, zachtmoedigheid, gerechtigheid en barmhartigheid het karakter bepalen van de mens en voortekenen zijn van de nagestreefde voltooiing. Tot de goddelijke ordening te zien is en de ziel van de mens nu haar doel bereikt heeft en dan haar lichamelijke, materiële uiterlijke vorm kan verlaten, om als geestelijk wezen nu opwaarts te streven, echter in het bezit van licht en kracht - die haar vooruitgang in het hiernamaals verrassend snel bevorderen.
Amen
VertalerLa sostanza spirituale giudicata è da intendere come “materia” che cela di nuovo in sè della sostanza spirituale, che fa il percorso di sviluppo, secondo il Piano di Salvezza dall’Eternità. Questa sostanza spirituale, che ora viene tenuta imprigionata dalla materia come involucro esterno, si unisce nel cammino di sviluppo con sostanza sempre uguale e può venire descritta come particelle animiche, che a loro volta vivificano le singole Opere di Creazione. In ogni Opera di Creazione, sia questa materia solida, il mondo vegetale oppure animale, si trovano quindi tali particelle animiche, che anche loro cercano di nuovo la fusione, per poi formare un tutto in una nuova forma esterna, che somiglia poi sempre di più alla forma di un uomo. Passa del tempo infinito, prima che si siano ritrovate tutte le particelle animiche nel cambiamento attraverso l’intera Creazione, per entrare ora come anima umana di nuovo in una forma esterna, a cui viene dato un determinato compito, per portare la totale libertà da ogni involucro esterno. Il corpo umano è quindi l ’ involucro esternoche abbraccia l’anima, che come tale ha ora il compito, di portare lo spirituale che dimora in essa alla maturità. La maturazione avviene ora nel modo che l’uomo nella libera volontà, il segno dell’origine divina, cerca di portare ogni sostanza animica nel giusto Ordine di Dio, cioè di portare tutte le caratteristiche delle particelle dell’anima incalcolabilmente piccole su una base che compiace a Dio, quindi di indicare ad ogni spinta la direzione verso Dio. Ogni desiderio contrario al divino deve venire trasformato in sensazione tendente verso Dio, e questo è il “cosciente lavoro dell’anima” che l’uomo deve compiere durante la vita terrena. E’ da intendere nel modo pratico, che tutto ciò che è ancora attaccato all’anima da precedenti incarnazioni, è tutto da deporre, che quindi degli stimoli animali devono venire superati, come deve venire ucciso anche il desiderio per la materia, perché tutti questi stimoli provengono dal pre-sviluppo e sono ancora molto attaccati all’anima come segno di riconoscimento del precedente percorso di sviluppo. Tutti quelli che sono fenomeni del passato devono venire deposti, se lo sviluppo verso l’alto deve procedere, deve venire desiderato tutto ciò che è dotato di caratteristiche spirituali-divine come: umiltà, mitezza, pazienza, misericordia, pacifismo e giustizia che lo sviluppo progressivo permette di riconoscere. Perché tutte queste caratteristiche procedono dall’Amore, che nella vita terrena deve venire portato al massimo sviluppo. All’uomo, viene rivelata la Volontà di Dio tramite la Parola e con ciò è stata data una chiarissima linea di condotta per il compito dell’uomo sulla Terra. L’anima è come dello spirituale ancora disordinato, che deve venire condotto all’Ordine, ma che può comunque determinare se stesso, perché si trova nello stadio della libera volontà. Può ordinarsi, ma non vi è costretto. Ma come si ordina, allora lo Spirito di Dio ha accesso, perché non può penetrare attraverso un caos di stimoli e sostanze disordinate, cioè non deve intervenire Esso Stesso ordinando, quando manca la volontà. Ora l’Ordine viene stabilito, quando le singole caratteristiche si manifestano in particolare, che indicano una incarnazione in un tempo precedente, voltarsi al contrario, dato che tutto lo spirituale che all’inizio dello sviluppo, è imperfetto, e che il divenire perfetto è scopo e meta dell’incarnazione. Quindi delle caratteristiche riconoscibili da una incarnazione precedente non possono mai essere in sintonia con l’Ordine divino, ma devono venire trasformate nell’opposto, finché soltanto più amore, bontà, umiltà, mitezza, giustizia e misericordia sono il carattere dell’uomo e segni della perfezione perseguita; finché l’Ordine divino è riconoscibile e l’anima dell’uomo ha ora raggiunto la sua meta, ed ora può lasciare la sua forma esteriore materiale, per tendere da essere spirituale ora verso l’alto, in possesso di Luce e Forza, che promuovono la loro salita nell’aldilà in modo sorprendentemente veloce.
Amen
Vertaler