Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Het berouw van de zielen die goddelijke genadegaven afwezen

In grote geestelijke nood bevinden zich die zielen die IK door Mijn Woord benaderd heb, dat zij echter niet accepteerden als de Stem van de VADER. Want het vermogen iets te doorzien hebben ze, alleen ontbrak hun de wil tot ernstig onderzoek. Eens echter komen deze zielen tot inzicht en dan is hun berouw overgroot, een kostbaar genadegeschenk van MIJ niet benut te hebben, en hun zelfverwijten zijn kwellingen die niet te beseffen zijn.

Wie nu Mijn genadegave aangeboden krijgt is in zekere zin geroepen tot geestelijke werkzaamheid, omdat IK de rijpheidsgraad van ziel ken van hem die IK wil helpen hogerop te komen. Hij is in staat te begrijpen zodra hij bereid is in de waarheid te leven. Hij staat dus nu op een tweesprong:de eeuwige waarheid tegemoet te gaan, of op de wereld in te gaan. En nu hangt het van zijn eigen wil af welke weg hij kiest. Welnu, een mens die twee wegen kan gaan en dan uit zichzelf de verkeerde gaat, moet zich daarvoor verantwoorden. De ziel voelt dit onbewust en verkeert daarom in moeilijkheden, ofschoon het verstand van die mens zulke bedenkingen zou willen verjagen.

Het zijn grote geestelijke tegenstrijdigheden die de ziel en het verstand elkaar nu toespelen, en zalig is de mens als de ziel het verstand nog kan overtuigen van zijn dwaling voor het te laat is, d.w.z. eer de ziel het aardse omhulsel verlaat. Maar gaat zij het geestelijke rijk binnen in een toestand van duisternis, dan brandt het licht dat haar had moeten verlichten als een vuur in haar. Want het bewustzijn dat zij uit eigen schuld in duisternis verwijlt, blijft haar ook in de toestand van onwetendheid bij, omdat zij het licht ontvlucht is, dat Mijn Liefde en genade voor haar ontstak. Zij leeft dan in grote pijn, verlangend naar deze genadegave, die haar niet meer kan worden geschonken wanneer die eens versmaad werd.

Weliswaar kan zij van de kant van de lichtwezens worden geholpen, maar die zien er voor de ziel niet uit als brengers van het licht. Doch de vrije wil van de ziel wordt op een andere wijze op de proef gesteld, zodat zij weer op een tweesprong staat: of de lichtzielen te volgen, die zich weliswaar niet laten herkennen, maar haar helpend willen bijstaan, of weer in stijfhoofdigheid te volharden en de hulp van die lichtwezens af te wijzen.

Zoals op aarde de mens niet gedwongen wordt tot het aannemen van het licht dat van boven naar de aarde neerstraalt, zo is ook in het geestelijke rijk de wil van de zielen doorslaggevend hoe hun instelling is tegenover de hulp die Mijn eeuwige Liefde hun altijd ten deel laat vallen - om hen opwaarts te leiden.

Op aarde hebben zij Mijn overgrote genadegaven ontvangen in Mijn Woord, dat hun met zekerheid de geestelijke rijpheid oplevert. En daarom is het onverantwoordelijk geen acht te slaan op Mijn Woord, dat hun uit den hogen wordt aangeboden, en zich er onverschillig of geheel negatief tegenover in te stellen. En begrijpelijkerwijze moet het een ziel ten zeerste beklemmen als zij aan het zekerste middel om het eeuwige leven te bereiken geen aandacht heeft geschonken en nu, in een betreurenswaardige toestand in de geestelijke sferen vertoeft - waar duisternis heerst en onzaligheid.

Maar het was haar vrije wil, want zij heeft zichzelf door haar wil deze erbarmelijke toestand geschapen, en moet hem nu verdragen of uit vrije wil weer een verandering nastreven. Dus elke gelegenheid benutten die Mijn Liefde en erbarming de ziel in het hiernamaals nog verschaft, opdat zij toch nog opwaarts gaat en in het lichtrijk kan ingaan, al is het ook nà een eindeloos lange tijd. Haar wil alleen bezorgt haar het lot in de eeuwigheid. Haar wil wekt de ziel tot leven, maar kan ook de aanleiding zijn tot de geestelijke dood.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Reue der Seelen, die göttliche Gnadengabe ablehnten....

In großer geistiger Not befinden sich die Seelen, denen Ich nahegetreten bin im Wort, das sie nicht annahmen als Stimme des Vaters. Denn die Fähigkeit zum Erkennen haben sie, nur der Wille fehlt ihnen, ernstlich zu prüfen. Doch einmal kommen diese Seelen zur Erkenntnis, und dann ist die Reue übergroß, ein köstliches Gnadengeschenk von Mir nicht ausgewertet zu haben, und ihre Selbstvorwürfe sind Qualen, die nicht zu ermessen sind. Wem nun Meine Gnadengabe angeboten wird, der ist gewissermaßen berufen zu geistiger Tätigkeit, weil Ich um seinen seelischen Reifegrad weiß, dem Ich zur weiteren Höhe verhelfen will. Er ist fähig zum Erkennen, sowie er willig ist, sich in der Wahrheit zu bewegen. Er steht also nun an einem Scheidewege, der ewigen Wahrheit oder der Welt entgegenzugehen, und nun ist es sein eigener Wille, welchen Weg er wählet. Ein Mensch nun, der zwei Wege gehen kann und nun von selbst den falschen Weg geht, muß sich dafür verantworten, und dies empfindet die Seele unbewußt und ist darum in Not, wenngleich der Verstand des Menschen solche Bedenken verjagen möchte. Es sind große geistige Widersprüche, die Seele und Verstand nun austauschen, und selig ist der Mensch, so die Seele den Verstand noch überzeugen kann von seinem Irrtum, ehe es zu spät ist, d.h., ehe die Seele die irdische Hülle verläßt. Doch geht sie in das geistige Reich ein im Zustand der Finsternis, dann brennt das Licht, das ihr Erleuchtung bringen sollte, wie Feuer in ihr, denn das Bewußtsein bleibt ihr auch im Zustand der Unkenntnis, daß sie aus eigener Schuld in der Finsternis weilt, weil sie dem Licht entflohen ist, das ihr Meine Liebe und Gnade anzündete. (1.5.1950) Sie lebt dann in großer Pein, sich sehnend nach dieser großen Gnadengabe, die ihr nicht mehr zugewendet werden kann, so sie einmal verschmäht wurde. Zwar kann ihr von seiten der Lichtwesen geholfen werden, doch sie erscheinen der Seele nicht als Bringer des Lichtes, sondern der freie Wille der Seele wird in anderer Weise auf die Probe gestellt, so daß sie wieder vor einem Scheidewege steht.... den Lichtseelen zu folgen, die sich zwar nicht zu erkennen geben, ihr aber helfend beistehen wollen.... oder wieder im Starrsinn zu verharren und die Hilfe der Lichtwesen abzulehnen. Wie auf Erden der Mensch nicht gezwungen wird zur Annahme des Lichtes, das von oben zur Erde niederstrahlt, so ist auch im geistigen Reich der Wille der Seelen ausschlaggebend, wie sie sich zu der Hilfe einstellen, die Meine ewige Liebe ihnen immer angedeihen lässet, um sie zur Höhe zu führen. Auf Erden aber haben sie eine übergroße Gnadengabe in Meinem Wort, das ihnen mit Sicherheit die geistige Reife einträgt. Und darum ist es unverantwortlich, Mein Wort, das aus der Höhe ihnen geboten wird, nicht zu beachten und sich also gleichgültig oder völlig negativ dazu einzustellen. Und verständlicherweise muß es eine Seele äußerst bedrücken, wenn sie das sicherste Mittel zur Erreichung des ewigen Lebens unbeachtet gelassen hat und nun in einem bedauernswerten Zustand in den geistigen Sphären weilt, wo Finsternis herrscht und Unseligkeit. Doch es war ihr freier Wille, sie hat sich selbst durch ihren Willen den erbarmungswürdigen Zustand geschaffen und muß ihn nun ertragen oder wieder im freien Willen eine Wandlung anstreben, also jede Gelegenheit nützen, die Meine Liebe und Erbarmung im Jenseits ihr schafft, auf daß sie doch noch zur Höhe schreitet und in das Lichtreich eingehen kann, wenn auch erst nach endlos langer Zeit. Ihr Wille allein bereitet ihr das Los in der Ewigkeit.... ihr Wille erweckt die Seele zum Leben, wie er aber auch Anlaß sein kann zum geistigen Tode....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde