Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Rusten de doden?

Het geloof dat de zielen rusten na het sterven is alleen in zoverre waar dat de onrijpe zielen in een geheel werkeloze toestand verkeren, omdat het hun aan kracht ontbreekt. Dat is echter geen toestand van weldadige rust maar een toestand van kwelling, van gebonden zijn en onmacht - en daarom geen toestand om naar te verlangen.

De zielen in het hiernamaals mogen pas werkzaam zijn bij een bepaalde graad van rijpheid, waarin hun gedurig kracht wordt gegeven om werkzaam te kunnen zijn. Dan echter gebruiken zij ook die kracht zonder beperking. Daar hun werk niet aan aardse materie gebonden is, moet het ook anders zijn dan de werkzaamheden op aarde. Het kan daar ook niet mee vergeleken worden, want in het geestelijke rijk zijn er geheel andere voorwaarden die een bezig zijn toelaten of vereisen. Het is een gestadig onderrichten en overdragen van geestelijke kennis, het is een zuiver geestelijk proces dat de gevende ziel geluk en zaligheid bereidt - en de ontvangende ziel haar kwellingen vermindert en haar ook geschikt maakt kracht te ontvangen.

Het is wel een dienen in liefde, alleen slechts zolang met aardse werkzaamheden te vergelijken als de zielen zich in hun duistere toestand nog op de aarde wanen. Waarin zij zich door hun begeerten hun omgeving zelf scheppen in hun verbeelding. En in overeenstemming met dit idee, menen ze zich met liefdadigheid bezig te moeten houden. Maar hoe helderder het in hen wordt, des te meer verwijderen zij zich van de aarde, en dan is hun activiteit niet meer aan de aardse materie gebonden, ook niet meer in hun verbeelding.

En in een zuiver geestelijk overdragen van ontvangen kennis bestaat nu de arbeid van deze zielen in het hiernamaals, in het geestelijke rijk. Iedere ziel die gewillig is te geven en die zelf ook kracht ontvangt, heeft aan haar toevertrouwde beschermelingen op de aarde of in het hiernamaals aan wie zij zich met liefdevolle zorg onvermoeid wijdt. Door middel van gedachten moet zij trachten deze beschermelingen met de waarheid vertrouwd te maken. Zij moet het denken beïnvloeden en hun dus ook duidelijkheid verschaffen, zonder daarbij de wil van die zielen te dwingen. En dat vereist een onuitsprekelijke geduld en liefde, want het zijn twee geheel geïsoleerde wezens die tegenover elkaar staan en die geheel vrij kunnen denken en handelen. En daarom mag het juiste denken niet onder dwang worden overgedragen, wil het nog niet ontwikkelde geestelijke niet gehinderd worden evenzo een hoge graad van rijpheid te verkrijgen.

De geestelijke kennis moet de nog onwetende zielen zo aangeboden worden dat het zonder weerstand wordt aangenomen, en het verlangen opwekt naar meer. Het ontvangende wezen moet dus geheel vrij hieraan de voorkeur geven, want pas dan werkt de overgedragen kennis als een kracht en maakt ook gelukkig.

En dit werk om kennis over te dragen kan alleen in liefde gedaan kan worden, want het is meestal heel heel moeizaam. Maar de toestand van een tot niets doen gedoemde ziel is zo betreurenswaardig dat de lichtwezens onvermoeid trachten die zielen te helpen, zodat ze bereid zijn tot de meest moeilijke arbeid om deze zielen uit hun toestand te verlossen. Anderzijds verhoogt het echter hun zaligheid als hun werken in liefde succesvol is, want deze werkzaamheden breiden zich onvoorstelbaar uit omdat elk ontvangend wezen zijn kennis weer doorgeeft, in een nu ontwaakte drang evenzo de zielen die in duisternis verkeren te helpen en zo verlossend bezig te zijn.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Ruhen die Toten?....

Der Glaube, daß die Seelen ruhen nach dem Tode, ist nur insofern berechtigt, als daß die unreifen Seelen in einem völlig untätigen Zustand verharren, weil es ihnen an Kraft mangelt. Es ist dies aber kein Zustand wohltätiger Ruhe, sondern ein Zustand der Qual, des Gefesseltseins und der Ohnmacht und folglich kein erstrebenswerter Zustand. Tätig sein dürfen die Seelen im Jenseits erst in einem gewissen Reifezustand, wo ihnen ständig Kraft zugeht, um tätig sein zu können. Dann aber nützen sie diese Kraft ohne Einschränkung. Da ihre Tätigkeit aber nicht an irdische Materie gebunden ist, muß sie auch anders sein als die Tätigkeit auf Erden; sie kann auch nicht verglichen werden mit jener, denn es sind gänzlich andere Voraussetzungen im geistigen Reich, die eine Tätigkeit bedingen oder zulassen. Es ist ein ständiges Belehren und Vermitteln geistigen Wissens, es ist ein rein geistiger Vorgang, der den gebenden Seelen Glück und Seligkeit bereitet und den empfangenden Seelen ihre Qualen verringert und sie zu Kraft-Empfängern macht.... Es ist wohl ein Dienen in Liebe, jedoch nur so lange mit irdischer Tätigkeit zu vergleichen, wie die Seelen noch im Dunkelheitszustand sich auf der Erde lebend glauben, wo sie sich durch ihre eigenen Begierden ihre Umgebung selbst schaffen in ihrer Vorstellung und dieser Vorstellung entsprechend sie sich auch im Liebeswirken betätigen müssen. Je heller es aber in ihr wird, desto mehr entfernt sie sich von der Erde in ihren Gedanken, und nun ist ihre Tätigkeit nicht mehr an irdische Materie gebunden, auch nicht in ihrer Vorstellung. Und im rein geistigen Vermitteln des empfangenen Wissens besteht nun das Wirken jener Seelen im Jenseits, im geistigen Reich. Es hat eine jede gebewillige und Kraft-empfangende Seele ihr anvertraute Schützlinge auf Erden oder im Jenseits, denen sie sich mit liebevoller Fürsorge unermüdlich widmet. Diese Schützlinge muß sie gedanklich in die Wahrheit zu leiten versuchen, sie muß einwirken auf das Denken und also in ihnen Klarheit schaffen, ohne dabei den Willen jener Seelen zu zwingen, und es erfordert dies eine unsagbare Geduld und Liebe. Denn es sind zwei völlig isolierte Wesen, die einander gegenüberstehen, die völlig frei handeln und denken können und daher das rechte Denken nicht zwangsmäßig übertragen werden darf, soll das noch unentwickelte Geistige nicht gehindert werden, gleichfalls einen hohen Reifegrad zu erlangen. Es muß das geistige Wissen den noch unwissenden Seelen so dargeboten werden, daß es ohne Widerstand angenommen wird und das Verlangen wachruft nach vermehrter Gabe. Es muß also das empfangende Wesen sich völlig frei dafür entscheiden, dann erst wirkt das übertragene Wissen als Kraft, und es beglückt. Und es ist diese Tätigkeit des Übertragens eine Arbeit, die nur in Liebe ausgeführt werden kann, weil sie zumeist äußerst mühevoll ist. Doch der Zustand einer zur Untätigkeit verdammten Seele ist so erbarmungswürdig, daß die Lichtwesen unentwegt ihnen zu helfen suchen, daß sie bereit sind zur mühevollsten Arbeit, um diese Seelen aus ihrem Zustand zu erlösen. Andererseits aber erhöht es ihre Seligkeit, so ihr Liebeswirken erfolgreich ist, denn es zieht dieses Wirken unvorstellbare Kreise, weil jedes empfangende Wesen wieder sein Wissen weiterleitet im nun erwachten Drang, gleichfalls zu helfen den Seelen der Finsternis und also erlösend tätig zu sein....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde