Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Jezus Christus overwon de dood – Gebonden wezens

Jezus Christus heeft de dood overwonnen. Dat wil zeggen dat Hij de macht van het kwaad gebroken heeft. Diens invloed op de wil van de mens was zo sterk, dat deze zich niet vrij kon maken en het onderworpen zijn aan deze macht voor zijn ziel de dood betekende. Want de zielen, die zich volledig voor hem moesten buigen, waren zo ver van God verwijderd, dat ze geheel buiten het bereik van de goddelijke uitstraling van liefde stonden en dus elke kracht moesten ontberen, wat de toestand van volledige passiviteit, dus levenloosheid, ten gevolge had. De toestand van de dood is een toestand van kwellingen, want de dood betekent niet dat ze uitgewist is.

Het wezen is nog steeds aan de kwade macht onderworpen en moet voortdurend diens wil doen, doordat het al het wezenlijke, dat zich nog naar het licht toe wil keren, in het nauw brengt. Het is alleen maar in staat om het kwaad uit te oefenen en niet tot enig goed streven of handelen in staat, want de kracht om kwade handelingen te verrichten wordt hem door de macht van de duisternis toegestuurd, maar de kracht uit God ontbreekt hem volledig, zodat de ziel niets uit zou kunnen voeren, zelfs wanneer haar wil zich naar het goede toe zou willen keren.

In deze toestand bevond de gehele mensheid zich voor het neerdalen van Christus. De macht van de tegenstander van God was zo groot, dat deze haar wil zo onder dwang had, dat zelfs de mensen, die edel en goed wilden zijn, hun wil niet tot uitvoering konden brengen, omdat de machten van de duisternis hen voortdurend kwelden en bij de uitvoering van het goede hinderden, waar het maar mogelijk was. Het was een strijd tussen het licht en de duisternis, waarin de duisternis meestal overwon en steeds meer macht kreeg over de schepselen, wier wil gebonden was door de macht van degene, die tegen God woedde. En dood en duisternis waren het lot van deze schepselen, zodra ze op deze wereld stierven.

En Jezus Christus ging de strijd tegen de macht van de duisternis aan. Hij bood de tegenstander van God weerstand. Hij verzette Zich met een wil, die sterker was. Die de tegenstander niet kon onderwerpen en Hij bevrijdde Zich al tijdens het aardse leven van diens macht. Want de kracht van God, die naar Hem toe kon stromen, omdat Zijn aardse leven een wandel in liefde was, was met Hem. Hij bevond Zich dus binnen de uitstraling van de liefde uit God en Hij kon de kracht van God nu onbeperkt ontvangen.

En zodoende wees Hij de mensen de weg, die ze ook moesten gaan om zich uit de macht van de vijand van hun ziel te bevrijden. Hij had de dood, dat wil zeggen de toestand van de gebondenheid van de wil, overwonnen en dus ook degene, die de wil gebonden had. Hij had de dood overwonnen, die het onvermijdelijke gevolg van het onderworpen zijn aan de wil van de tegenstander was. De toestand van krachteloosheid en daarom passiviteit, die onnoemelijk kwellend is voor het wezen.

Om al zijn schepselen te verlossen uit deze onvrije toestand volbracht Hij het verlossingswerk, doordat Hij Zijn wil tegenover de wil van de tegenstander zette, doordat Hij bereid was om Zijn lichamelijke leven op te geven om niet de duistere macht de zege te laten behalen. Hij onderwierp Zijn wil totaal aan de wil van God en ontnam de tegenstander van God daardoor elke macht. Hij overwon hem en daarmee de dood van de zielen.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Peter Schelling

Jesus Christus überwand den Tod.... Gebundene Wesen....

Jesus Christus hat den Tod überwunden, d.h., Er hat die Macht des Bösen gebrochen.... Dessen Einfluß auf den Willen des Menschen war so stark, daß dieser sich nicht frei machen konnte und das Unterliegen unter jene Macht für seine Seele den Tod bedeutete, denn die Seelen, die sich völlig unter ihn beugen mußten, waren Gott so fern, daß sie gänzlich außer dem Bereich der göttlichen Liebesausstrahlung standen und somit jegliche Kraft entbehren mußten, was den Zustand völliger Untätigkeit, also Leblosigkeit zur Folge hatte. Der Zustand des Todes ist ein Zustand der Qual, denn Tod bedeutet nicht Ausgelöschtsein. Es ist das Wesen noch immer der bösen Gewalt unterworfen und muß ständig deren Willen tun, indem es alles Wesenhafte bedrängt, das sich noch dem Licht zuwenden will. Es ist nur fähig, Böses auszuüben, jedoch jeder guten Regung und Handlung unfähig, denn die Kraft zum bösen Handeln geht ihm von der Macht der Finsternis zu, die Kraft aus Gott aber mangelt ihm völlig, so daß die Seele nichts ausführen könnte, selbst wenn ihr Wille sich dem Guten zuwenden möchte.... In diesem Zustand war vor der Niederkunft Christi die gesamte Menschheit. Die Macht des Gegners von Gott war so groß, daß sie deren Willen unter sich zwang, daß selbst die Menschen, die edel und gut sein wollten, ihren Willen nicht zur Ausführung bringen konnten, weil die Mächte der Finsternis sie ständig bedrängten und an der Ausführung des Guten hinderten, wo es nur möglich war. Es war ein Ringen von Licht und Finsternis, in dem zumeist die Finsternis siegte und immer mehr Gewalt bekam über die Geschöpfe, deren Willen gebunden war von der Macht dessen, der gegen Gott wütete. Und Tod und Finsternis waren das Los jener, sowie sie von der Welt abschieden.... Und es nahm Jesus Christus den Kampf auf gegen die Macht der Finsternis. Er setzte dem Gegner Gottes Widerstand entgegen, Er setzte ihm einen Willen entgegen, der stärker war, den der Widersacher nicht unterjochen konnte, und Er machte Sich frei von dessen Gewalt schon im Erdenleben.... Denn die Kraft Gottes war mit Ihm, die Ihm zuströmen konnte, weil Sein Erdenleben ein Wandel in Liebe war, Er also im Bereich der Liebesausstrahlung aus Gott Sich befand und die Kraft Gottes nun ungemessen empfangen konnte. Und also wies Er den Menschen den Weg, den auch sie gehen mußten, um sich aus der Gewalt des Feindes ihrer Seelen zu befreien.... Er hatte den Tod, d.h. den Zustand der Gebundenheit des Willens, überwunden und somit auch den, der den Willen gebunden hatte.... Er hatte den Tod überwunden, der unausbleibliche Folge des Unterliegens unter den Willen des Widersachers war.... den Zustand der Kraftlosigkeit und daher Untätigkeit, der unsagbar qualvoll ist für das Wesen.... Um alle Seine Geschöpfe zu erlösen aus diesem unfreien Zustand, vollbrachte Er das Erlösungswerk, indem Er Seinen Willen dem Willen des Widersachers entgegensetzte, indem Er bereit war, Sein Leibesleben hinzugeben, um nicht die finstere Macht den Sieg davontragen zu lassen. Er unterstellte Seinen Willen restlos dem Willen Gottes und nahm dem Gegner Gottes dadurch jede Macht.... Er überwand ihn und damit den Tod der Seelen....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde