B.D.-Nr. 2331

Jezus Christus overwon de dood – Gebonden wezens

Jezus Christus heeft de dood overwonnen. Dat wil zeggen dat Hij de macht van het kwaad gebroken heeft. Diens invloed op de wil van de mens was zo sterk, dat deze zich niet vrij kon maken en het onderworpen zijn aan deze macht voor zijn ziel de dood betekende. Want de zielen, die zich volledig voor hem moesten buigen, waren zo ver van God verwijderd, dat ze geheel buiten het bereik van de goddelijke uitstraling van liefde stonden en dus elke kracht moesten ontberen, wat de toestand van volledige passiviteit, dus levenloosheid, ten gevolge had. De toestand van de dood is een toestand van kwellingen, want de dood betekent niet dat ze uitgewist is.

Het wezen is nog steeds aan de kwade macht onderworpen en moet voortdurend diens wil doen, doordat het al het wezenlijke, dat zich nog naar het licht toe wil keren, in het nauw brengt. Het is alleen maar in staat om het kwaad uit te oefenen en niet tot enig goed streven of handelen in staat, want de kracht om kwade handelingen te verrichten wordt hem door de macht van de duisternis toegestuurd, maar de kracht uit God ontbreekt hem volledig, zodat de ziel niets uit zou kunnen voeren, zelfs wanneer haar wil zich naar het goede toe zou willen keren.

In deze toestand bevond de gehele mensheid zich voor het neerdalen van Christus. De macht van de tegenstander van God was zo groot, dat deze haar wil zo onder dwang had, dat zelfs de mensen, die edel en goed wilden zijn, hun wil niet tot uitvoering konden brengen, omdat de machten van de duisternis hen voortdurend kwelden en bij de uitvoering van het goede hinderden, waar het maar mogelijk was. Het was een strijd tussen het licht en de duisternis, waarin de duisternis meestal overwon en steeds meer macht kreeg over de schepselen, wier wil gebonden was door de macht van degene, die tegen God woedde. En dood en duisternis waren het lot van deze schepselen, zodra ze op deze wereld stierven.

En Jezus Christus ging de strijd tegen de macht van de duisternis aan. Hij bood de tegenstander van God weerstand. Hij verzette Zich met een wil, die sterker was. Die de tegenstander niet kon onderwerpen en Hij bevrijdde Zich al tijdens het aardse leven van diens macht. Want de kracht van God, die naar Hem toe kon stromen, omdat Zijn aardse leven een wandel in liefde was, was met Hem. Hij bevond Zich dus binnen de uitstraling van de liefde uit God en Hij kon de kracht van God nu onbeperkt ontvangen.

En zodoende wees Hij de mensen de weg, die ze ook moesten gaan om zich uit de macht van de vijand van hun ziel te bevrijden. Hij had de dood, dat wil zeggen de toestand van de gebondenheid van de wil, overwonnen en dus ook degene, die de wil gebonden had. Hij had de dood overwonnen, die het onvermijdelijke gevolg van het onderworpen zijn aan de wil van de tegenstander was. De toestand van krachteloosheid en daarom passiviteit, die onnoemelijk kwellend is voor het wezen.

Om al zijn schepselen te verlossen uit deze onvrije toestand volbracht Hij het verlossingswerk, doordat Hij Zijn wil tegenover de wil van de tegenstander zette, doordat Hij bereid was om Zijn lichamelijke leven op te geven om niet de duistere macht de zege te laten behalen. Hij onderwierp Zijn wil totaal aan de wil van God en ontnam de tegenstander van God daardoor elke macht. Hij overwon hem en daarmee de dood van de zielen.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.