Elk succes berust op de overwinning van tegenstand en zo kan de ziel zich ook alleen maar opwaarts ontwikkelen, als ze de tegenstand, die haar door de tegenstander in de weg gelegd wordt, de baas wordt. Zonder tegenstand bestaat er geen ontwikkeling in de kracht en dus geen verdere ontwikkeling. Want dat laatste betekent hetzelfde als toegenomen kracht. Dat wil zeggen een toename van dat, wat de oersubstantie van al het geestelijke is.
Het geestelijke kan alleen maar in zichzelf rijpen door de vereniging met hetzelfde geestelijke, dus kracht moet door de toestroom van kracht toenemen. Maar dat laatste moet gevraagd worden. Dat wil zeggen door de wil om weerstand te bieden, moet het wezen zich tot ontvangen bereid verklaren voor deze toestroom, die haar nooit ontzegd wordt. Bereidheid om te ontvangen is ook het gelovige gebed, dat de mens vol vertrouwen naar God omhoog stuurt, want dan opent hij zijn hart voor elke genadeschenking, die steeds een toevoer van kracht voor hem betekent.
Het gebed is in dit opzicht de meest succesvolle tegenstand, als de mens kracht vraagt aan God om te kunnen strijden, zodat hij Hem in zekere zin de tegenstand laat overwinnen en zijn ziel daardoor toch rijpt door juist deze schenking van genade. Dit verwerft de mens door zijn wil, die naar God streeft en door Gods liefde aangenomen wordt. Het gebed wordt dus verhoord.
De mens zal op geen enkele manier hoeven te vrezen, dat zijn verzoek niet vervuld wordt, als hij in het volste geloof Hem zijn nood voorlegt. Als hij zijn gebrek aan kracht aan Hem toegeeft en om een vermeerdering hiervan vraagt, als hij bereid is om weerstand te bieden, maar zich daar alleen te zwak voor voelt. Dan zal God hem zeker Zijn hulp verlenen. Hij zal zich over zijn zwakte ontfermen en het succes voor de ziel zal niet uitblijven. Maar uit eigen kracht zal de mens de tegenstand, die hem gegeven is om te overwinnen, nooit de baas kunnen worden.
Hij kan echter ook door de vijandige kant geholpen worden, maar dan zal de wil tot God de mensen nooit overheersen, want de wil tot de tegenstander zal duidelijk te herkennen zijn aan de wereldse instelling van degenen, voor wie nu ook niets onoverwinnelijk lijkt te zijn. De tegenstander van God rust degene, die God ontrouw en duidelijk naar de tegenstander toegewend is, met kracht uit, omdat hij hem toebehoort en daarom is de mens vaak in staat om grote dingen tot stand te brengen of de grootste tegenstand te overwinnen, want diens kracht neemt eveneens toe, maar niet voor de vooruitgang van de ziel, maar tot een toename van dat, wat nuttig voor het lichaam is, hetgeen allemaal een geestelijke achteruitgang betekent.
Hij kan wel op schijnbaar grote, dat wil zeggen materiële, successen bogen, maar geestelijk wordt hij steeds krachtelozer, want hij keert zich af van de oerbron van de kracht en kan daarom ook niet door Hem doorstroomd worden. Maar zonder de krachttoevoer uit God is er geen vooruitgang, maar slechts een geestelijke achteruitgang, dus een steeds groter wordende verwijdering van God.
Amen
VertalerJeglicher Erfolg beruht auf Überwindung des Widerstandes, und so kann sich auch die Seele nur zur Höhe entwickeln, so sie der Widerstände Herr wird, die ihr von der Gegenmacht in den Weg gelegt werden. Es gibt ohne Widerstand keine Entfaltung der Kraft und also auch keine Fortentwicklung. Denn letztere ist gleichbedeutend mit vermehrter Kraft, d.h. ein Zunehmen dessen, was Ursubstanz alles Geistigen ist. Das Geistige kann nur in sich reifen durch Zusammenschluß mit gleichem Geistigen, also Kraft muß durch den Zustrom von Kraft vermehrt werden. Letztere aber muß angefordert werden, d.h., durch den Willen zum Widerstand muß das Wesen sich empfangsbereit halten für diesen Zustrom, der ihm niemals verwehrt wird. Empfangsbereitschaft ist auch das gläubige Gebet, das der Mensch voll Vertrauen zu Gott emporsendet, denn dann öffnet er sein Herz jeder Gnadenzuwendung, die immer Kraftzufuhr für ihn bedeutet. Es ist das Gebet der erfolgreichste Widerstand insofern, als daß der Mensch sich zu seinem Kämpfen Kraft erbittet von Gott, daß er gewissermaßen Ihn den Widerstand besiegen läßt und dennoch seine Seele dadurch ausreifet durch eben jene Gnadenzuwendung. Diese erwirbt sich der Mensch durch seinen Willen, der Gott zustrebt und von Gottes Liebe angenommen, also das Gebet erhört wird. Es wird der Mensch keineswegs bangen brauchen, daß seine Bitte ihm nicht erfüllt wird, wenn er in vollster Gläubigkeit Ihm seine Not vorträgt, wenn er seinen Kraftmangel Ihm eingesteht und um Vermehrung bittet.... wenn er bereit ist, Widerstand zu leisten, und sich nur zu schwach dazu fühlt.... Dann wird Gott ihm Seinen Beistand sicher gewähren, Er wird Sich seiner Schwäche annehmen, und der Erfolg für die Seele wird nicht ausbleiben. Aus eigener Kraft aber wird der Mensch niemals der Widerstände Herr werden, die ihm zur Überwindung gegeben wurden. Wohl aber kann er auch von gegnerischer Seite unterstützt werden, dann aber wird niemals der Wille zu Gott die Menschen beherrschen, sondern der Wille zur Gegenmacht wird deutlich zu erkennen sein an der weltlichen Einstellung dessen, dem nun auch nichts unüberwindlich zu sein scheint. Ihn stattet der Gegner Gottes mit Kraft aus, weil er ihm hörig ist, und daher vermag oft der Mensch Großes zu leisten oder die größten Widerstände zu überwinden, der Gott abtrünnig und offensichtlich dem Gegner zugewandt ist.... denn dessen Kraft wird gleichfalls vermehrt, doch nicht zum Fortschritt für die Seele, sondern zur Vermehrung dessen, was dem Körper zuträglich ist, was allemal einen geistigen Rückschritt bedeutet. Scheinbaren Erfolg, d.h. materiellen, hat er wohl aufzuweisen, geistig jedoch wird er immer kraftloser, denn er wendet sich ab von dem Urquell der Kraft und kann daher auch nicht von Ihm durchflutet werden. Ohne Kraftzufuhr aus Gott aber gibt es keinen Fortschritt, sondern nur einen geistigen Rückgang, also immer größer werdende Entfernung von Gott....
Amen
Vertaler