De zendingen van boven kunnen pas dan in hun gehele diepte begrepen worden, als er een bepaalde geestelijke ijver van de mens te herkennen is. Er zijn eindeloos veel mensen, die vreemd staan tegenover een geestelijk beleven en daarom zal een innerlijk afwijzen van deze zendingen het eerste verschijnsel zijn, want er strijden hier nog twee werelden tegen elkaar. Dat wil zeggen dat de bewoners van elke wereld de opperheerschappij over de menselijke ziel trachten te verkrijgen.
Dit kan nu een gemakkelijke strijd zijn, wanneer de geneigdheid tot de ene wereld niet heel groot is, maar het kan voor de ziel ook een geweldige innerlijke strijd betekenen, als de ziel het verlangen naar de aardse wereld wel gedeeltelijk overwonnen heeft, maar het geestelijke gebied nog geheel vreemd voor hem is. Dan is de strijd tussen het wezenlijke van beide rijken heel bitter, want de ziel is zelf nog te besluiteloos. Ze wil nog niet helemaal voor de aardse wereld kiezen, omdat ze de broosheid, de vergankelijkheid, beseft van dat, wat haar omgeeft. Maar het geestelijke rijk is voor haar te weinig geloofwaardig en de tegenstander van God wendt alle middelen aan om in haar het ongeloof te versterken, want hij wil de ziel steeds daar kwellen, waar ze zwak en kwetsbaar is.
En daarom zal voor deze mensen het verkrijgen van inzicht heel moeilijk zijn. De overgang van het aardse naar het geestelijke beleven zullen ze vaak helemaal niet willen of kunnen vinden, want de boze macht spiegelt hun bekoorlijke beelden voor, die hen begerenswaardig lijken en ze hierdoor aan de smalle weg, die tot het inzicht leidt, voorbijzien. En dan zijn ook de zendingen van boven zonder kracht en werking, want het geestelijke wil met geestelijke ogen bekeken worden, geestelijke waarheden willen met het hart, het geestelijke oog, opgenomen worden, als ze niet zonder indruk mogen blijven.
Als de mens zou willen bidden in zijn nood, als hij zijn innerlijke twijfels en vragen aan God ter beantwoording voor zou willen leggen, dan zou de beslissing hem gemakkelijk vallen, want dan verleent hij deze krachten toegang, die hem tot het inzicht leiden en hem het geestelijke beleven binnenleiden. Maar meestal is alleen het menselijke verstand actief, maar wordt het hart uitgeschakeld.
En nu kijkt de mens als door een mist. Hem wordt door de krachten van de onderwereld een Fata Morgana voorgespiegeld. Zijn beoordelingsvermogen wordt verzwakt. Hij steekt zijn handen verlangend naar dit drogbeeld uit en gaat aan de frisse zuivere bron van kennis voorbij, zonder zich daaraan te laven. En de mens weet niet welke wonderbaarlijke kracht deze bron bevat.
En hij zal deze kracht ook niet in zichzelf kunnen voelen, dan tot hij uit eigen beweging naar de hoogte verlangt. Tot hij al het aardse als onbelangrijk en waardeloos herkent en zich zonder verzet aan deze goede geestelijke krachten overgeeft, die uit het geestelijke rijk komen en hem dus ook alleen maar geestelijke gaven kunnen bieden. Pas dan schenkt hij aandacht aan zulke gaven. Pas dan zal hij ook kunnen begrijpen, hoe genaderijk God de mensen op aarde bedenkt om voor hen de weg naar boven, naar de eeuwige gelukzaligheid, gemakkelijker te maken.
Amen
VertalerI Mandati dall’Alto possono essere afferrati in tutta la loro profondità soltanto, quando si fa notare una certa tendenza spirituale dell’uomo. Ci sono infinitamente tanti uomini, che stanno estranei verso l’esperienza spirituale, e perciò il primo fenomeno sarà un rifiuto interiore di questi Mandati, perché qui lottano ancora due mondi l’uno contro l’altro. Cioè gli abitanti di ogni mondo cercano di conquistare il sopravvento sull’anima dell’uomo. Questo può essere ora una lotta facile, quando la tendenza verso un mondo non è più troppo grande, ma può significare anche per l’anima una potente lotta interiore, se ha superato parzialmente il desiderio per il mondo terreno, ma le è ancora totalmente estraneo il campo spirituale. Allora la lotta dell’essenziale di ambedue i Regni è molto più esasperata, perché l’anima stessa è ancora troppo indecisa. Non vuole decidersi definitivamente per il mondo terreno, perché riconosce la decrepitezza, la caducità di tutto ciò che la circonda. Il Regno spirituale però le è troppo poco credibile, e l’avversario di Dio impiega tutti i mezzi per rafforzare in lei ancora la miscredenza, perché opprimerà l’anima sempre là, dove è debole e vulnerabile. E perciò per quegli uomini diventa difficile e non vorranno e potranno proprio trovare di riconoscere il passaggio dall’esperienza terrena a quella spirituale, perché il potere maligno imbroglia loro con immagini seducenti, che a loro sembrano più desiderabili ed a causa di queste non vedono le strette vie che conducono alla conoscenza. Ed allora anche i Mandati dall’Alto sono senza forza ed effetto, perché lo spirituale vuole essere osservato con occhi spirituali, delle Verità spirituali essere accolte con il cuore, l’orecchio spirituale, se non devono rimanere senza impressione. Se l’uomo volesse pregare nelle sue miserie, se volesse sottoporre i suoi dubbi e questioni interiori a Dio per avere la Risposta, la decisione gli sarebbe più facile, perché allora concede l’accesso a quelle Forze, che lo guidano alla conoscenza e all’esperienza spirituale. Ma l’intelletto umano è quasi sempre attivo da solo, il cuore però viene escluso. Ed ora l’uomo guarda come attraverso una nebbia, viene ingannato da una fata morgana, dalle forze del mondo inferiore, la sua forza di giudizio viene indebolita, tende desiderando le sue mani a quell’immmagine d’inganno e passa oltre alla fresca, chiara Fonte della conoscenza, senza ristorarsene. E l’uomo non sa quale magnifica Forza celi in sé questa Fonte. Allora non potrà percepire su di sé questa Forza, finché non desidera per propria spinta arrivare in Alto, finché non riconosce come inutile e futile tutto il terreno e si lascia senza resistenza a quelle Forze buone, che sono dal Regno dello spirituale, quindi gli possono anche offrire solo dei Doni spirituali. Solo allora presta attenzione a tali Doni, solo allora potrà afferrare, quanto pietoso Dio gratifica gli uomini sulla Terra, per rendere loro facile la via verso l’Alto, all’eterna Beatitudine.
Amen
Vertaler