B.D.-Nr. 2356

Geestelijke ondergang – Hulpverlening door medemensen

De hele mensheid staat voor de geestelijke ondergang, want overal heerst dezelfde toestand. De toestand van liefdeloosheid. En overal is het verlangen naar aardse goederen overheersend en dit kenmerkt de geestelijke onrijpheid van de menselijke ziel. Geestelijk streven daarentegen wordt meestal uitgeschakeld en daarom wordt ook maar heel zelden het gebrek gecompenseerd, hetgeen wel mogelijk is als er voor de mens een kennis ontsloten wordt en hij er nu bewust naar streeft om zich te vervolmaken. Dit bewuste streven kan de mens grote geestelijke successen opleveren.

Maar nu wordt er juist een einde gemaakt aan elke kennis. Er wordt hem iets als goddelijke zending geboden, wat echter van een heel gebrekkige kennis getuigt en daarom zal deze leer de mensen ook niet tot een bewust arbeiden aan zichzelf aansporen en juist die bewuste arbeid op zich levert de ziel een graad van rijpheid op. Als hier nu een einde aan gemaakt wordt, dan bestaat ook het gevaar van een totale vervlakking, want de mensen verliezen elke kennis, omdat ze hun aandacht alleen maar aan de wereldse gebeurtenissen schenken en daarom is het van een onnoemelijke zegen, als er buiten de bestaande organisaties geestelijke kennis bevorderd wordt, waar de mensen zich wederzijds tot liefde opvoeden, tot barmhartigheid, tot zachtmoedigheid en geduld.

Wanneer het goddelijke woord zich van mond tot mond voortplant, is elke organisatie overbodig, want dan heeft de mens alles, wat hij nodig heeft. Hij hoeft dit woord alleen maar in acht te nemen, dan ontsluit de kennis zich voor hem en de wetende mens begint dan ook aan het hervormingswerk aan zichzelf. Dat wil zeggen dat hij zich probeert aan te passen aan wat er verlangd wordt en kan dus ook als wetende mens zijn medemensen goed leiden en hen eveneens aansporen om aan het hervormingswerk deel te nemen.

Er zijn maar weinig mensen die met al hun zorgen naar God gaan, juist omdat ze een eeuwige Godheid niet willen en kunnen erkennen. En zodoende moet hen door de medemensen duidelijk gemaakt worden, dat ze slechts in zoverre plichten ten opzichte van het lichaam hebben, voor zover hun aardse leven ervan afhangt. Er moet hen duidelijk gemaakt worden, dat ze het werk aan de ziel boven al het andere moeten stellen, zodat ze nu niet meer zo aan het lichaam denken als voorheen. Pas dan beginnen ze wetend te worden.

En deze kennis kunnen ze nu doorgeven. Eerst in besloten kring en dan ook in de openbaarheid, ofschoon dit door de aardse macht tegengegaan wordt. Maar het is noodzakelijk om de mensheid te hulp te komen, omdat ze zich in een onvoorstelbare nood bevindt en enkel via de weg van de volledige wilsvrijheid geholpen kan worden. Door onderrichtingen, die ze nu aan kunnen nemen of af kunnen wijzen en daardoor de geestelijke ondergang ontgaan of eraan ten prooi vallen.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.