B.D.-Nr. 2352

De macht van het kwaad strekt zich niet uit over de schepping

Geestelijke krachten, die onder de invloed van de boze macht staan, kunnen zich niet uiten, zolang het geestelijke nog een gebonden wil heeft, want tegenover dit wezenlijke is de aan God vijandige kracht machteloos. Enkel op de ziel van de mens, dus op het geestelijke, dat zich in het stadium van de vrije wil bevindt, kan zij zich testen en dat doet dit ook op overvloedige wijze. Zodoende zullen steeds de mensen door de macht die vijandig aan God is, gekweld worden, maar nooit kunnen scheppingen beïnvloed worden, die het nog onontwikkelde geestelijke in zich bevatten. Deze scheppingen zijn alleen ondergeschikt aan de wil van God en alles, wat zich aan deze scheppingen voltrekt, is aan Zijn goddelijke werkzaam zijn toe te schrijven.

En daarom is het helemaal verkeerd om verschijnselen aan de satanische macht toe te schrijven, die in strijd zijn met de goddelijke ordening, dus in de scheppingen aan de dag komen. De reden van elke verandering in Gods schepping komt ook voort uit Zijn wil, want de macht van de tegenstander van God strekt zich nooit uit over dat, wat God door Zijn wil aan zichtbare scheppingen liet ontstaan. En daarom kan het werkzaam zijn van deze macht alleen maar in de menselijke ziel tot uitdrukking komen.

Ze kan weliswaar door beïnvloeding van de menselijke wil deze ertoe brengen om verwoestend in de schepping bezig te zijn, maar dan zal steeds de mens de uitvoerende zijn. Hij zal in zekere zin in opdracht van de boze macht iets doen, wat deze niet zelf uit kan voeren, namelijk op de één of andere manier tegen de goddelijke natuur in handelen.

Als dus aangenomen wordt, dat de aan God vijandige macht de mens daardoor het geloof verschaffen kan, dat ze dingen doet, die goddelijke kracht vooropstellen, dan moet God Zijn tegenstander deze macht eerst geven en dit komt niet overeen met het wezen van de eeuwige Godheid, Die vol medelijden en liefde Zich naar al Haar schepselen toe neigt en hun hulp zou willen brengen in hun geestelijke nood.

Want het zou werkelijk geen hulp zijn, als de mensen in hun geloof op een dwaalspoor gebracht zouden worden en God nog minder zouden kunnen herkennen. Het zou de mensen bijna onmogelijk gemaakt worden om te geloven. God zou Zijn schepselen de tegenstander in de hand spelen. Hij zou hen niet alleen maar aan de tegenstander overgeven, maar hen naar degene toe duwen, uit wiens macht Hij hen wil bevrijden. Maar de liefde van God duurt eeuwig. Hij helpt de mensheid en Hij zal hen altijd helpen in de strijd tegen het kwaad.

Maar Hij zal Zijn schepselen nooit in zo’n nood brengen, dat ze God vermoeden in het werkzaam zijn van degene, die Zijn grootste vijand en tegenstander is. Altijd zal de aan God vijandige macht te herkennen zijn door de mensen, die juist denken en handelen. En zodoende zullen deze ook niet in de nood geraken, die de tegenstander van God voor God Zelf aanzien, tenzij dat ze deze zo toegenegen zijn door hun volledig verkeerde gang over de aarde, die hen elk beoordelingsvermogen ontneemt. Maar dit zijn niet meer Zijn kinderen, maar kinderen van satan, omdat ze aan diens wil onderworpen zijn en zich geheel tegen God verzetten.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.