B.D.-Nr. 2349

Gedachtenoverdracht – Werkzaam zijn van de lichtwezens

De aan God vijandige krachten beïnvloeden het denken van de mensen, die zonder God leven. Die God noch herkennen, noch vanuit zichzelf in de liefde actief zijn. Die noch God zoeken, noch het verlangen naar geestelijke kennis hebben. Die dus alleen maar aan de wereld toebehoren, dat wil zeggen vervuld zijn met puur materiële gedachten. Ze worden ook overeenkomstig hun verlangen bedacht. Er wordt beslag op hen gelegd door krachten, die eveneens ver van God verwijderd zijn en hun gedachten worden zo geleid, dat ze steeds verder van God afwijken en de mens tot steeds grotere liefdeloosheid aansporen, zoals ook tot een groter verlangen naar aardse goederen.

Dit is begrijpelijk, omdat de tegenstander van God ernaar streeft om het geestelijke voor zich te winnen en dit lukt hem alleen maar, wanneer de mens hetzelfde nastreeft, namelijk de materie, die het nog ver van God verwijderde in zich bevat. Het gedachtengoed van deze mensen zal daarom uitsluitend een aardse inhoud hebben, want zodra iets anders hen nabij gebracht wordt, zijn de slechte geestelijke krachten erg actief, doordat ze hen de nutteloosheid van aardse zijde proberen te presenteren.

De aan God vijandige kracht kan juist in zoverre succesvol op de gedachtewereld van dit mens inwerken, als deze zich graag bezighoudt met dat, wat bij de wereld hoort, omdat hij meestal aardse doelen nastreeft. En altijd staat er één groot doel tegenover de aardse doelen, waar de mens voor het aardse leven voor gesteld is: de toenadering tot God. Want dit vereist een terzijdestelling van al dat, wat aards begerenswaardig is.

Maar de tegenstander van God probeert al deze zaken op de voorgrond te zetten. Hij probeert de begeerte ernaar in de mensen op te wekken en hen te beïnvloeden om enkel deze aardse goederen na te streven. De werkzaamheid van de gedachten van zulke mensen zal alleen maar deze goederen betreffen en dan heeft de vijandige macht het spel gewonnen. Ze stellen geen geestelijke vragen en elke poging van goede geestelijke krachten of wetende mensen faalt, want hun wil is onderworpen aan de wil van de vijandige macht.

Hoe materiëler de mens nu ingesteld is, des te grotere invloed heeft deze macht, wat hieruit blijkt, dat het verkeerde denken en de verkeerde wil veel meer vertegenwoordigd is, zodat de meerderheid dus aardsgezind is en slechts weinig mensen geestelijk streven. Bijgevolg kan er geen opwaartse ontwikkeling opgetekend worden. Er treedt een totale geestelijke stilstand op. En het gevolg hiervan is een achteruitgang van de geestelijke ontwikkeling, zodra de mensheid niet naar het inzicht geleid wordt. De mensheid moet vertrouwd gemaakt worden met het godsbegrip. Ze moet gedwongen in een toestand komen, waar ze de mogelijkheid van het bestaan van God in overweging neemt en waar ze de aardse goederen als niet duurzaam leert beschouwen en nu zal weer een strijd beginnen van zowel de goede, alsook de slechte krachten, die de mensen via de gedachten naar de juiste weg leiden. Dat wil zeggen hen tot het inzicht leiden.

En de wil van de mens is doorslaggevend. Als hij zich weer naar de aardse goederen toekeert en dat, wat de wereld hem biedt, dan heeft hij zich opnieuw aan de beïnvloeding via de gedachten door de aan God vijandige krachten overgegeven en hij erkent hun heerschappij. Dan is zijn denken net als voorheen verkeerd. Het komt overeen met de wil van de tegenstander van God en vergroot de afstand tot Degene, Die door de mens nagestreefd moet worden gedurende de tijd van zijn gang over de aarde.

En dan heeft de tegenstander van God de zege behaald en de zielen teruggewonnen, die door de eindeloos lange gang over de aarde al aan zijn invloed en zijn macht onttrokken waren. En de laatste belichaming als mens heeft het wezen geen vooruitgang gebracht, maar levert hem een hernieuwde gevangenschap op, die ondenkbare tijden zal duren.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.