B.D.-Nr. 2288
Het wezen van de eeuwige Godheid valt met het menselijke verstand niet te begrijpen. Het kan daarentegen met een liefhebbend hart eerder begrepen worden, want om God te doorgronden, moet de mens van liefde vervuld zijn, omdat de liefde de oersubstantie van de eeuwige Godheid is en iets alleen maar door hetzelfde begrepen kan worden. Als de mens zich tot liefde vormt, dan zal voor hem ook niets meer vreemd of onverklaarbaar zijn. En zo is hij ook in staat om het wezen van de eeuwige Godheid binnen te dringen, want het is zijn geest, die hem de kennis binnenleidt en zijn geest kan hem volledige opheldering geven, omdat hij zelf deel van de eeuwige Godheid is.
God is licht en kracht in Zichzelf. Dat betekent alwetend en almachtig. Hij is alomtegenwoordig. Hij is de liefde in de hoogste graad. Hij is een wezen, Dat alle goede eigenschappen in Zich verenigt. Dat dus hoogst volmaakt is. Hij is onbegrensd. Dat wil zeggen dat Hij noch aan tijd, noch aan ruimte gebonden is. Nergens zijn Zijn begin en Zijn einde. Wat Hij wil, dat gebeurt. Hij kent elk schepsel in de wereld. En Zijn geest bestuurt het gehele heelal en zodoende komt de geest van God altijd en overal tot uiting. Liefde, wijsheid en kracht, dit is het begin.
De liefde heeft alles wat bestaat, tot leven gewekt. De wijsheid gaf elk scheppingswerk zijn taak en de kracht van God zorgt voor het bestaan van dat, wat de liefde liet ontstaan. Zonder kracht zouden de liefde en wijsheid van God een holle begrippen zijn, want er zou niets uitvoerbaar zijn, omdat de kracht daarvoor noodzakelijk is. Maar de kracht zou niets volmaakts laten ontstaan, als de wijsheid, die elk ding zin en een doel gaf, bij het scheppen niet bepalend zou zijn. Want dan zou er aan niets volmaakts gedacht kunnen worden.
Maar God is hoogst volmaakt en daarom zal ook alles, wat uit Hem ontstaan is, eveneens volmaakt zijn en een zekere geestelijke orde laten zien. Het wezen van God is iets buitengewoon volmaakts en toch onverklaarbaar voor de mens, want aardse wetten gelden niet en de mens is nog niet in staat de kennis van bovenaardse wetten aan te nemen. Zodoende zal hij het wezen van God pas dan kunnen verklaren en aanvaarden, als hij zijn aardse lichamelijke omhulsel verlaten heeft en zelf ingang gevonden heeft in het rijk van de geesten. Dan vallen alle aardse gedachten weg en de ziel is nu eerder in staat om het wezen van de eeuwige Godheid te doorgronden.
Amen