B.D.-Nr. 2253
De brug naar het hiernamaals te betreden is alle mensen door God toegekend. Maar van dit voorrecht wordt te weinig gebruik gemaakt. Hoe wereldser de mensen zijn ingesteld, des te minder geloofwaardig het hen lijkt, dat er een verbinding van de aarde met het hiernamaals bestaat en waar een duidelijk bewijs daarvoor klaarligt, daar weigeren ze bewust om te onderzoeken of om op de één of andere manier daar een standpunt over in te nemen. Zodoende laten ze een gunstige gelegenheid voorbijgaan om de naar de aarde geslagen brug te gebruiken. En ze beroven zich daarom zelf van het grootste geestelijke succes en kunnen niet gedwongen tot inzicht in hun geestelijke nood gebracht worden.
De nood van de ziel van degene, die de brug naar het hiernamaals uit vrije beweging betreedt, is beëindigd, want ofschoon hij zelf nog twijfelt over zijn waardigheid om geestelijk gevoed te worden, wordt hem nochtans een krachtstroom toegestuurd, die zijn ziel de opwaartse ontwikkeling bezorgt en de worstelende ziel op aarde zal nooit meer onderworpen zijn aan de macht van de tegenstander. Ze wordt gegrepen door de liefde van God en deze beschermt haar nu voor de geestelijke ondergang.
Want als de mens eenmaal het voorrecht ten deel valt om leringen uit het geestelijke rijk in ontvangst te mogen nemen, dan heeft hij ook de brug naar het hiernamaals betreden en kan hij nu ongehinderd op elk moment de aarde verlaten en zijn geest in dat rijk laten verblijven en elke zodanige vlucht opwaarts levert de ziel de kostbaarste kennis op. De aarde is nauw met het hiernamaals verbonden. Het zijn twee geheel verschillende rijken, die door deze brug verbonden zijn en de mens, wiens eigenlijke rijk de aarde is, kan ongehinderd ook een blik werpen in een rijk, dat niet met de aarde in verbinding staat.
God Zelf stelt geen grenzen. Hij heeft geen barrières opgeworpen, maar Hij geeft de mens de volste vrijheid en deze vrijheid kan in zo’n mate gebruikt worden, dat de mens elke aardse bekwaamheid en wijsheid kan overtreffen, omdat de geestelijke weg hem naar alle volmaaktheid leidt. En dat is zo’n groot genadegeschenk van God, want een mens kan, gedurende zijn levensgang op de aarde, op aarde al geheel van licht en kracht vervuld worden. Hij kan onbeperkt geestelijke schatten over deze brug meenemen naar het aardse rijk en deze geestelijke schatten zijn onvergankelijk en blijven zijn eigendom tot in alle eeuwigheid. Zich deze rijkdom te verzamelen is buitengewoon zegenrijk en de mens zou God altijd maar moeten loven en danken, dat hem dit voorrecht op aarde ten deel gevallen is.
Maar de mensen, die enkel de materie nastreven, zien deze brug naar het hiernamaals niet. Ze gaan eraan voorbij. Ze hebben er geen verlangen naar om deze te betreden, als ze daar opmerkzaam op gemaakt worden, want ze zien immers geen materieel resultaat en voor het geestelijke resultaat kunnen ze geen waardering opbrengen.
Het betreden van de brug naar het hiernamaals is een genade, die alleen maar weer ontvangen kan worden, als ernaar verlangd wordt. Wie verlangen heeft naar het rijk, dat vol licht is en daarom licht geven kan, wordt ook de weg gewezen om in dit rijk te geraken. Hij kan de bron ongehinderd volgen en altijd putten. Want Gods liefde verleent de mens toegang tot dit rijk, opdat hij zijn honger naar licht kan stillen.
Amen