Kroz zapovijed Ljubavi prema bližnjemu, treba biti zaustavljeno samoljublje, jer ono je smrt duše. Čovjek treba ljubiti sebe tek u maloj mjeri, odnosno, on treba u tom pogledu pažljivo postupati s darom Božje milosti, tako da on štiti svoj život od namjerne ozljede, i čini sve da sačuva ovaj život, budući mu nije dan bez razloga. Ali, čim on sebe samoga prekomjerno ljubi, on ne ostvaruje stvarnu svrhu zemaljskog života, jer samoljublje ne oplemenjuje čovjeka, nego ga povlači nadolje. Ljubav prema bližnjemu međutim, neizbježno mora umanjiti samoljublje, i to u istoj mjeri u kojoj je Ljubav prema bližnjemu prakticirana. A, budući da čovjek ima mogućnost prakticirati Ljubav prema bližnjemu na najopsežniji način, on bi ubrzo mogao višestruko nadmašiti samoljublje, ali je uvijek potrebno nadvladavanje kako bi se činilo dobro bližnjemu, kada Ljubav u srcu čovjeka još nije zapaljena u jasan plamen. Stoga je Bog dao zapovijed Ljubavi prema bližnjemu, budući čovjeku koji u sebi ima Ljubav, nije potrebna zapovijed. Ali, gdje još prevladava samoljublje, čovjek mora biti potican kroz zapovijedi, da bi pobijedio ovo prvo, i mora na neki način najprije sebe naviknuti da se manje osvrće na sebe, zbog bližnjega. Ako on sam sebe prisili na aktivnu Ljubav prema bližnjemu, čak i ako je to u početku bez unutarnjeg poticaja, ipak će se uskoro u njemu zapaliti Ljubav, i on će onda vršiti djela Ljubavi potaknut iznutra, kako bi pomogao i obradovao.... Onda se smanjuje samoljublje, a ipak on na sebi ostvaruje najveće djelo Ljubavi, jer spašava svoju dušu, no bez sebičnih misli, budući prakticira Ljubav poradi Ljubavi i poradi dobra.... A tako u njemu raste i Ljubav prema Bogu, koja u Ljubavi prema bližnjemu dolazi do izražaja.... Jer, ljubiti Boga svim srcem, znači čuvati Njegove zapovijedi, a Njegove zapovijedi zahtijevaju Ljubav.... Ljubav prema svemu što je stvoreno od Boga, ali na nesebičan način, jer Ja-ljubav uvijek traži vlastitu korist, i prema tome nije Božanska Ljubav. Ako se čovjek ne bori protiv samoljublja, on će stalno nazadovati u razvoju, budući će mu Božanska Ljubav ostati strana (nepoznata), međutim, jedino ona mu donosi otkupljenje. Ja-ljubav želi sve posjedovati, ipak, ona teži samo zemaljskim dobrima, i stoga sprječava duševni razvoj, jer jedino darivatelj će također moći i primiti. No, tko ljubi sebe samoga više nego bližnjega, on neće ništa željeti podijeliti, i zato neće moći ni primiti. Ali, budući da Bog mjeri u skladu sa čovjekovom voljom za davanjem, onda ovaj najprije treba biti zapovijedima potican na davanje, a kako on sada slijedi zapovijedi, tako će on također biti uzet u obzir (opskrbljen) od Boga. I kroz to će on polako biti naučen na aktivnost Ljubavi, koja onda također može postati sve više nesebična, što više čovjek nadvladava samoljublje. Tek onda on također prepoznaje blagoslov Ljubavi prema bližnjemu, budući ga ona čini to sretnijim, što je više potaknuta iz srca. I to više se čovjek budi u život, dok samoljublje čini da padne u duhovnu smrt.... Ljubav mora biti prakticirana, ako duh u čovjeku treba postati živ. I zato mu je Bog dao zapovijedi, jer čovjek je uvijek u opasnosti da se izgubi na protivnoj strani, ako prevladava samoljublje, dok se on sve više približava Bogu, što više se odriče sebe samoga, tako nadvlada samoljublje, budući mu Ljubav prema bližnjemu donosi nepodijeljenu Božju Ljubav, koja ga zahvaća, i sjedinjuje se s njim, te ga čini najblaženijim bićem na Zemlji, i jednom u vječnosti.
AMEN
TranslatorDoor het gebod van de naastenliefde moet aan de eigenliefde een halt worden toegeroepen, want deze is de dood van de ziel. Van zichzelf houden mag de mens maar in geringe mate. Dat wil zeggen, dat hij inzoverre zorgvuldig met het genadegeschenk van God moet omgaan, dat hij zijn leven beschermt tegen moedwillige schade en alles doet wat dit leven in stand houdt, omdat het hem niet nutteloos is gegeven. Zodra hij echter bovenmate van zichzelf houdt, komt hij het eigenlijke levensdoel van zijn leven niet na. Want eigenliefde veredelt de mens niet, integendeel, ze trekt hem omlaag. Maar de naastenliefde moet onvermijdelijk de eigenliefde kleiner maken en wel in dezelfde mate als de liefde tot de naaste wordt beoefend. En daar de mens de mogelijkheid heeft, om op de meest omvangrijke manier naastenliefde te beoefenen, zal deze de eigenliefde spoedig veelvoudig kunnen overtreffen. Maar er is steeds een overwinning voor nodig, om aan de naaste goed te doen, wanneer de liefde in het hart van de mens nog niet tot een heldere vlam is ontstoken. En daarom heeft God het gebod van de naastenliefde gegeven, want de mens, die de liefde in zich heeft, heeft het gebod niet nodig.
Waar echter de eigenliefde nog de overhand heeft, moet de mens door de geboden worden aangespoord tegen deze eerste te strijden. Hij moet er in zekere zin aan gewend raken zichzelf minder aandacht te schenken terwille van de medemensen. Dwingt hij zichzelf tot werkzame naastenliefde - al is het in het begin ook zonder innerlijke drang - dan zal toch spoedig in hem de liefde ontbranden en hij verricht dan de werken van liefde uit innerlijke aandrang om te helpen en blij te maken. En dan wordt de eigenliefde kleiner en toch bewijst hij aan zichzelf het grootste werk van liefde, want hij redt zijn ziel, maar zonder zelfzuchtige gedachten, want hij werkt in liefde terwille van de liefde en het goede. En dus groeit in hem ook de liefde tot God, die in de liefde tot de naaste tot uitdrukking komt. Want God beminnen met heel je hart wil zeggen: Zijn geboden nakomen. En Zijn geboden vragen liefde. Liefde voor alles wat God heeft geschapen, echter op onbaatzuchtige wijze, want de eigenliefde zoekt alleen eigenbelang en is derhalve geen goddelijke liefde. En als de mens de eigenliefde niet bestrijdt, zal hij voortdurend achteruitgaan in de ontwikeling, want de goddelijke liefde blijft hem dan vreemd. Maar alleen deze brengt hem verlossing.
De eigenliefde wil alles bezitten, maar ze zoekt alleen aardse goederen en verhindert derhalve de ontwikkeling van de ziel, want alleen hij die geeft zal ook mogen ontvangen. Wie echter van zichzelf meer houdt dan van de naaste, zal ook niets willen uitdelen en daarom ook niets kunnen ontvangen. Maar daar God uitmeet, beantwoordend aan de wil van de mens om te geven, moet de mens door geboden eerst worden aangezet om te geven. En zoals hij nu de geboden nakomt, zo wordt hij ook door God bedacht. En daardoor wordt hij langzaam opgevoed tot liefdadigheid, die dan ook steeds onbaatzuchtiger kan worden, hoe meer de mens de eigenliefde bestrijdt. En dan pas beseft hij ook de zegen van de naastenliefde, omdat ze hem des te gelukkiger maakt, hoe meer ze aandrang van het hart is. En des te meer ontwaakt de mens ten leven, terwijl de eigenliefde hem doemt, de geestelijke dood te sterven. De liefde moet worden beoefend, wil de Geest in de mens levendig worden. En daarom gaf God hem de geboden, want de mens is voortdurend in gevaar, zich te verliezen aan de vijandige kracht, als liefde voor zichzelf de overhand heeft, terwijl hij steeds dichter bij God komt, hoe meer hij zichzelf prijsgeeft, dus de eigenliefde overwint. Want de liefde voor de naaste levert hem de onverdeelde Liefde van God op, Die hem vastpakt en Zich met hem verbindt en hem tot het gelukkigste wezen maakt op aarde en eens in de eeuwigheid.
Amen
Translator