Il est absolument nécessaire que vous appreniez à mépriser le monde, si vous voulez que votre âme murisse, parce que cela sera possible seulement si celle-ci ne porte plus en elle le désir pour le monde, et se tourne vers le Royaume spirituel qui est sa vraie Patrie qui lui offre tout ce qui l'aide à remonter, et qui est donc aussi le but qu’elle doit atteindre au travers de la vie terrestre. Plus l'homme se détache des choses matérielles, plus ses sens sont insensibles aux joies et aux jouissances terrestres, plus l'âme est spiritualisée. Tant que l'homme vit sur la Terre, il doit certes s'adapter aux exigences du corps jusqu'à une certaine limite, il doit remplir ses obligations terrestres, il doit dérouler des activités terrestres ; donc il est lié à la Terre et d’un point de vue purement corporel il ne peut pas s’en détacher tant que Dieu ne le rappelle pas dans le Royaume spirituel. Malgré cela l'homme peut mener une seconde vie auprès de sa vie terrestre. La vie de l'âme n'a pas besoin d'être totalement participante à la vie du corps, l'âme ne doit pas aspirer aux mêmes choses que le corps, mais elle peut se former son propre royaume totalement indépendant du corps et qui se trouve très loin des aspirations du corps, elle peut se tourner vers le Règne spirituel, et alors le corps s'acquittera certes de sa tâche terrestre, mais il ne tendra jamais plus à des jouissances terrestres, il s'unira plutôt au désir de l'âme et cherchera à être actif spirituellement dès que les obligations terrestres lui en laissent le temps et lui en donnent l'occasion. Et dès que ce degré est atteint, où l'homme laisse maintenant inaperçus tous les biens matériels, et dès qu’il s’impose comme but la tendance pour le Règne spirituel, il est lui-même en sécurité vis-à-vis des fortes tentations de la part du monde. Il ne peut plus en tomber victime, il devra seulement parfois soutenir des luttes, si le monde s'offre de nouveau avec ses joies et des jouissances et veut le conquérir pour lui. Mais ce ne sont là que des tentations qu’il surmontera toujours, parce que les Forces du Règne spirituel, du Règne auquel aspire son âme, ne le laisseront jamais plus, parce qu'elles l'attirent avec un infatigable amour et donc elles influencent constamment son âme, pour qu'elle sente en elle la Force de prêter résistance. Maintenant plus le renoncement au monde matériel est grand, plus forte est aussi la transmission de Force du Règne spirituel. Et cet afflux de Force n'est pas seulement en faveur de l'âme, mais aussi en faveur du corps, parce que ce dernier est maintenant en degré d’affronter aussi sa tâche terrestre, sans pour cela négliger l'âme. Et la tâche terrestre sera de servir dans un amour actif pour le prochain, l'homme arrivera à travers son activité terrestre à la maturité de l'âme, parce que celle-ci est maintenant dans la même Volonté que Dieu, parce que l'homme qui n'observe pas des buts terrestres, qui ne désire plus les biens du monde, exécutera seulement son activité à l'avantage du prochain, il voudra seulement donner, mais il ne voudra pas posséder et avec cela il tendra toujours davantage vers le Règne spirituel. L'âme suit donc dans la libre volonté sa vraie destination, elle vainc la matière et se spiritualise, elle tue le désir du corps qui lui est propre, et de temps en temps elle le rend enclin à s'unir au désir de l'âme ; elle l'attire avec elle dans le Règne spirituel, et donc il poursuit sérieusement le but qui lui est imposé pour sa vie terrestre et il atteindra ce but, parce que toutes les Forces de la Lumière l'assistent, pour qu'il trouve la voie vers l'éternelle Patrie.
Amen
TraducteursDat u de wereld zult leren geringschatten is absoluut noodzakelijk als u uw ziel geheel rijp wilt laten worden. Want pas als deze er niet meer naar verlangt, keert ze zich naar het geestelijke rijk toe, de wereld die haar eigenlijke vaderland is, die haar alles biedt wat haar helpt opwaarts te gaan en die dus ook het doel is dat ze door het aardse leven moet bereiken. Hoe meer de mens zich losmaakt van materiële zaken, hoe meer zijn zinnen zich dood houden voor aardse vreugden en genoegens, des te meer vergeestelijkt zich de ziel. Zolang de mens op aarde leeft, moet hij zich weliswaar tot op zekere hoogte naar de eisen van het lichaam voegen. Hij moet aardse verplichtingen nakomen, hij moet aardse werkzaamheden verrichten, hij is dus aard-gebonden en kan zich zuiver lichamelijk niet eerder van haar losmaken tot God hem wegroept in het geestelijke rijk. Toch kan de mens een tweede leven leiden naast zijn aardse.
Het leven van de ziel hoeft niet volledig deel te hebben aan het leven van het lichaam. De ziel hoeft niet hetzelfde na te streven als het lichaam, maar ze kan zich volledig onafhankelijk ervan haar rijk vormen, dat echter ver van het verlangen van het lichaam af ligt. Ze kan zich naar het geestelijke rijk toekeren en dan zal het lichaam wel zijn aardse taak vervullen, maar nooit meer voor zichzelf aardse genoegens nastreven, veel meer zich spoedig bij het verlangen van de ziel aansluiten en eveneens trachten zich geestelijk bezig te houden, zodra de aardse plichten het daarvoor tijd laten en gelegenheid bieden. En zodra deze graad is bereikt dat nu de mens geen acht slaat op alle materiële goederen, zodra hij zich het geestelijke rijk tot het doel van zijn streven stelt, is hij ook gevrijwaard van sterke verzoekingen van de kant van de wereld. Hij kan daar niet meer aan ten offer vallen, alleen zo nu en dan nog lichte gevechten hebben te doorstaan als de wereld zich steeds weer aan hem laat zien met zijn vreugden en genoegens en hem voor zich wil winnen. Maar dit zijn slechts verzoekingen die hij steeds zal overwinnen omdat de krachten van het geestelijke rijk, van het rijk waar zijn ziel naar streeft, hem nooit meer loslaten. omdat ze hem met onvermoeibare liefde aantrekken en zijn ziel dus voortdurend beïnvloeden, zodat ze de kracht in zich voelt om weerstand te bieden.
Hoe meer er nu afstand wordt gedaan van de materiële wereld, des te sterker is ook de krachtoverdracht vanuit het geestelijke rijk. En dit toestromen van kracht komt niet alleen de ziel, maar ook het lichaam ten goede. Want dit laatste is nu in staat ook zijn aardse taak te volbrengen, zonder daarom de ziel te verwaarlozen. En de aardse taak zal een dienen in werkzame naastenliefde zijn. De mens zal ook door zijn aardse werkzaamheid de rijpheid van ziel bereiken, omdat deze nu naar de wil van God is. Want de mens die aardse doelen buiten beschouwing laat, die de goederen van de wereld niet meer begeert, die zal ook alleen arbeid verrichten die de medemensen tot voordeel is. Hij zal alleen geven, maar niet willen bezitten en daardoor steeds meer naar het geestelijke rijk streven.
De ziel komt dus uit vrije wil haar eigenlijke bestemming na. Ze overwint de materie en vergeestelijkt zich. Ze smoort het verlangen dat het lichaam oorspronkelijk eigen is en maakt het lichaam genegen zich bij het verlangen van de ziel aan te sluiten. Ze trekt het mee, het geestelijke rijk binnen en dus streeft ze ernstig het doel na dat haar voor het leven op aarde is gesteld. En ze zal dit doel ook bereiken, want alle krachten van het licht staan haar bij, zodat ze de weg naar het eeuwige vaderland zal vinden.
Amen
Traducteurs