Le jour du réveil du sommeil spirituel n'a aucun signal de préavis, mais tout à coup il tombera un rayon de Lumière dans le noir de l'esprit, et ce qui est une fois arrivé dans le champ du rayon de Lumière, suit son origine et dès cet instant dans et autour de lui il fait lumineux et clair, parce que maintenant la Force divine, l'Esprit d'Amour de l'Éternité agit. De même que la lueur de Lumière entre par effraction inéluctablement à travers le noir, ainsi aussi la nuit de l'esprit est devenue une victime du début du jour avec la lueur de la connaissance. Tout ce qui jusqu'à présent était caché dans le noir, voit le jour et est exposé aux épreuves et maintenant peut se développer et se former librement. Sans la connaissance spirituelle il lui serait totalement impossible d’abandonner l'état spirituel obscur qui était le sien jusqu'à présent. Par conséquent chaque esprit de Dieu qui a eu la capacité de se développer doit être compénétré par la Lumière et voir dans l'habitation sombre de l'obscurité spirituelle un état enchaîné, mais l'âme encore mondaine le tient lié, et la libération n'arrive pas tant que cet être n’a pas réussi à avoir le désir et la volonté de libérer l'esprit de toutes ses chaînes. À travers son amour, la volonté peut se sentir elle-même très opprimée si elle doit être mise à part, mais là où il y a un signe de Lumière et de Vie il est dans son pouvoir de transformer la sombre nuit dans le jour le plus clair. Ainsi il est d’une importance extraordinaire que l'homme se reconnaisse d'abord lui-même, pour pouvoir distinguer si l'état de l'âme désire la Lumière ou bien s’il se sent mieux dans l’obscurité toujours continue de l'esprit et dans ce cas il n'est pas encore mûr pour l'éclairage de l'esprit; il est indescriptiblement difficile de faire briller le Soleil spirituel pour ceux qui sont totalement aveugles en esprit, ils ne verront pas et ils n'entendront pas, parce qu'ils observent leur état obscur avec complaisance et se croient être sages et très supérieurs aux éclairés spirituellement, et ils ne croient pas avoir besoin de la clarté de la Lumière. Il est très difficile de leur apporter de l’aide, et seul un homme qui est pourvu constamment d’une manière insuffisante est finalement saisi du désir pour la Lumière, s’il reconnaît l'état de son âme comme le motif d'une vie non satisfaisante et maintenant il cherche à se procurer tout seul l'éclairage de l'esprit, et donc il désire consciemment la Lumière.
Amen
TraducteursAan de dag van het ontwaken uit de geestelijke slaap gaat geen enkel voorteken vooraf, maar plotseling zal er een lichtstraal schijnen in de duisternis van de geest. En wie eenmaal binnen het bereik van de lichtstraal gekomen is, volgt zijn weg naar het uitgangspunt. En voortaan is het licht en helder rondom hem en in hem, want nu werkt de goddelijke kracht, de liefdesgeest van eeuwigheid af. Zoals het lichtschijnsel onvermijdelijk de duisternis doorbreekt, zo is nu ook de nacht van de geest door een zweem van inzicht een slachtoffer geworden van de aanbrekende dag. Alles, wat tot nog toe in de duisternis verborgen was, komt aan het licht en is aan elke beproeving blootgesteld en kan zich nu vrij ontplooien en vormen.
En zonder het geestelijke inzicht zou het volledig onmogelijk zijn om de huidige duistere geestestoestand te verlaten. Dus moet ook alle geest uit God met licht doorstraald worden en in de donkere woning van geestelijke duisternis zijn geboeide toestand aanschouwen, want hem werd de bekwaamheid gegeven om zich te ontplooien. Maar de nog wereldse ziel houdt hem vast in de betovering, en de bevrijding daaruit vindt niet eerder plaats, totdat een liefhebbend wezen zijn hele wil gebruikt om de geest uit alle boeien te bevrijden.
De geest is door haar liefde tot veel in staat, voelt zich ook bedrukt als ze afzijdig moet blijven, waar licht en leven wenkt en het in haar macht ligt om de donkere nacht in de helderste dag te veranderen. Dus is het van buitengewoon belang, dat de mens eerst zichzelf herkent. Dat hij in staat is om te onderscheiden of de toestand van de ziel naar licht verlangt of zich beter voelt in de altijd durende duisternis van de geest en dus ook nog niet rijp is voor de verlichting van de geest.
Het is onbeschrijflijk moeilijk om de geestelijke zon te laten stralen voor degenen, die in de geest volledig blind zijn. Ze zullen noch zien, noch horen, want ze beschouwen hun verduisterde toestand als het ware met welgevallen en wanen zich wetend en heel superieur boven de geestelijk verlichte mensen en ze geloven de stralen van het licht niet nodig te hebben. Het is moeilijk om hen hulp te geven en alleen een voortdurend bedachtzaam mens, die onvolmaakt is, kan eindelijk door het verlangen naar licht gegrepen worden, als hij de toestand van zijn ziel als reden van een ontevreden leven herkent en hij er nu op bedacht is om zichzelf verlichting van de geest te bezorgen en hij dus bewust naar het licht verlangt.
Amen
Traducteurs