Compare proclamation with translation

Other translations:

Original sin and atonement through Jesus Christ....

In My great mercy for you I accomplished the act of Salvation in Jesus, the human being.... That which I had externalised had sinned against Me and only a small proportion of the created beings remained with Me when the decision of will, which I demanded in order to make the created beings immeasurably happy, had to be taken. They wanted to behold Me, and since this was impossible.... because the beings would have ceased to exist had they beheld the huge abundance of light.... they turned towards the one they were able to see, whom I externalised as the first spirit from Myself in My image.... However, the beings were not lacking realisation and therefore aware that they had emerged from Me, yet despite this they turned away from Me and towards the former, which was the immense sin that plunged them into a bottomless abyss.... But their condition aroused My pity, I felt sorry for the beings which My adversary.... the first fallen spirit.... kept under his control in a completely unenlightened state and whose exceedingly wretched situation would never ever have changed had I not granted them My mercy.... This was the result of the love which had once created those beings and which therefore also followed them into the abyss.... My infinite love did not abandon the fallen beings, which belonged to Me as well. For they had emerged from My strength, which incessantly flowed to My first-created being.... Lucifer.... and enabled him to create countless beings.... Therefore, these beings belonged to Me, too, however, they had become sinful of their own free will, they had voluntarily followed My present 'adversary'.... Nevertheless, the fate of these fallen beings aroused My pity, I wanted to provide them with the opportunity of working their way up from below until they could reach a state of free will again in order to take another test of will as to which Lord they wanted to belong to. But as a result of rejecting My strength of love, the beings had become so weak that even when I returned free will to them after an infinitely long time they still failed their test of will.... And this weakness of the beings aroused My mercy and I was determined to accomplish the act of Salvation in order to convey strength to the weak, which was acquired through the atonement of the past guilt.... through the agonising death on the cross.... I felt such overwhelming compassion for the fallen beings that I was willing to take the sins upon Me and to exonerate them. But since I was unable to suffer as God, the work of redemption had to happen in a human being Who, for love of his fellow human beings, agreed to atone for them, and Who crowned His act of love with an extremely agonising death on the cross.... The actual Redeemer of the guilt was the love in Jesus, the human being, and I Myself was this love.... I Myself was overwhelmingly powerful in Jesus, the human being, I was able to use My strength in Him to full effect, His every action was determined by love, and thus 'Love' accomplished the act of Salvation, It merely harboured within a human shell which took this superhuman suffering upon itself....

'Love' took pity upon humanity and redeemed the immense guilt of sin which caused the fallen spiritual beings such wretchedness.... Love had mercy and opened the path again which led back into the Father's house.... Only Love was able to redress God's righteousness, for this could not be ignored since it is part of My nature, otherwise My perfection would be questionable. And for the sake of righteousness the immense guilt had to be redeemed so that it would be possible for Me to accept My living creations into My kingdom of light and bliss again .... And thus a way was found.... 'Love' sheltered within a human being Who was capable of suffering and Who, because of love, was willing to take the immense guilt upon Himself and suffer immeasurably for it and finally die the most bitter death on the cross.... Jesus, the man, walked this path to the cross, He sheltered the Love in Himself which I Am for all eternity.... Only in this way was it possible to redeem the immense guilt. Only great mercy motivated Me into personally taking care of My living creations which were wretched beyond all measure and who, without help, would never have been able to release themselves from My adversary's power. Since they had followed him into the abyss voluntarily, he was entitled to these beings. I do not deny him this right but these beings also belong to Me, and therefore I fight for them and help them to reinforce their will so that they try to release themselves and indeed are able to do so through the blessings acquired on the cross. Jesus, the human being, accepted Me Myself within Himself.... Through His life of love He so shaped Himself that I Myself, the Eternal Love, was able to take abode in Him.... that I so completely permeated Him that He only wanted and did what 'Love' demanded of Him.... so that I Myself therefore carried out the act of Salvation, because Jesus, the human being, had utterly entered into My will. For He and I were One, He was 'God' in all fullness, and only His external shell was 'human' for the eyes of His fellow human beings.... But even this external shell had spiritualised itself, it merely continued to be 'human' until the act of Salvation was accomplished.... For only Jesus, the human being, was able to suffer, and His suffering and pain were indescribable because the guilt He had taken upon His shoulders in order to atone for it was also indescribable. So now every human being can release himself from his guilt if he acknowledges Me Myself in Jesus Christ and accepts the blessing of the act of Salvation.... if he believes in Him and also that I died in Him for you in order to set you free....

Amen

Translator
Translated by: Heidi Hanna

Oerschuld en delging door Jezus Christus

In mijn groot erbarmen voor u volbracht Ik het verlossingswerk in de mens Jezus. Wat Ik buiten Mij had geplaatst, was zondig geworden tegen Mij en slechts een gering deel van de geschapen wezens bleef bij Mij toen het om de wilsbeslissing ging die Ik verlangde om de geschapen wezens bovenmate gelukkig te kunnen maken. Ze wilden Mij aanschouwen en daar dit niet mogelijk was, omdat de wezens zouden zijn vergaan in de reusachtige overvloed aan licht die ze zouden hebben aanschouwd, keerden ze zich naar hem toe die voor hen zichtbaar was, die Ik als eerste geest buiten Mij had geplaatst als mijn evenbeeld. De wezens ontbrak het echter niet aan inzicht en zo wisten ze ook dat ze uit Mij waren voortgekomen, maar desondanks wendden ze zich van Mij af en tot die ander, waarin nu ook de grote zonde bestond die hen in eindeloze diepten stortte.

Ik had medelijden met hun toestand, de wezens boezemden Mij mededogen in, die nu geheel zonder licht zich in de macht van mijn tegenstander, van de eerst afgevallen geest bevonden en dus ook in een boven alle mate rampzalige toestand verkeerden, die eeuwig niet meer veranderd zou zijn wanneer Ik hun niet mijn ontferming schonk. En dit was het gevolg van de Liefde die deze wezens eertijds had geschapen en die hen daarom ook volgde in de diepte. Mijn eindeloze liefde gaf het gevallene, dat ook Mij toebehoorde, niet op. Want het was voortgekomen uit mijn kracht, die mijn eerst geschapen wezen Lucifer onophoudelijk toestroomde en hem in staat stelde ontelbare wezens te scheppen. Dus behoorde dit wezenlijke ook aan Mij toe, maar het was uit eigen wil zondig geworden. Het was uit eigen wil mijn huidige tegenstander gevolgd. Maar het lot van dat gevallene boezemde Mij medelijden in en Ik wilde het de mogelijkheid bieden zich zover uit de diepte omhoog te werken dat het weer in de toestand van de vrije wil belandde, om het dan opnieuw voor de wilsproef te kunnen stellen, bij welke Heer het zich aansloot.

Maar de wezens waren door hun afweer van mijn liefdeskracht zodanig verzwakt, dat ze ook dan hun wilsproef niet doorstonden, wanneer Ik hun na eindeloos lange tijd de vrije wil teruggaf. En deze zwakheid van de wezens boezemde Mij medelijden in en bewoog Me tot het verlossingswerk, om aan de zwakke kracht over te brengen, die door de boetedoening voor die vroegere schuld - door de smartelijke kruisdood - werd verworven. Mijn medelijden met de gevallen wezens was overgroot en daarom wilde Ik zelf de schuld op Me nemen en ze teniet doen. Daar Ik als God echter niet kon lijden, moest dit werk om de schuld uit te wissen in een mens gebeuren die zich uit liefde voor zijn medemensen bereid verklaarde boete te doen en die zijn werk van liefde bekroonde met een uitermate smartelijk lijden en sterven aan het kruis.

De Liefde in de mens Jezus was de eigenlijke Boeteling voor de schuld en de Liefde was Ik zelf. Ik zelf was in de mens Jezus oppermachtig. Ik kon in totale kracht in de mens Jezus werkzaam zijn, al Zijn doen en laten was door de Liefde bepaald en zo volbracht dus de Liefde het verlossingswerk, Die zich alleen in een menselijk omhulsel borg die dit bovenmenselijk lijden op zich nam. De Liefde had medelijden en deed de zondeschuld teniet die het gevallen geestelijke ongelukkig maakte. De Liefde toonde mededogen en ze maakte de weg weer vrij die terugvoert naar het vaderhuis.

Alleen de Liefde was in staat de gerechtigheid genoegdoening te verschaffen, want deze kon niet worden genegeerd omdat ze tot mijn wezen behoort, omdat anders mijn volmaaktheid te betwijfelen zou zijn. En ter wille van de gerechtigheid moest dus de grote schuld teniet worden gedaan, alvorens Ik mijn schepselen weer kon opnemen in mijn rijk van licht en gelukzaligheid. En er werd dus een weg gevonden. De Liefde borg zich in een mens die in staat was te lijden en die de Liefde dus ook bereidwillig deed zijn, de grote schuld op zich te nemen en er onmetelijk voor te lijden en uiteindelijk de bitterste dood te sterven aan het kruis.

De mens Jezus ging deze weg naar het kruis. Hij die de Liefde in zich borg, Die Ik zelf ben van eeuwigheid. Alleen zo kon de onmetelijke schuld teniet worden gedaan. Alleen de grote barmhartigheid bewoog Me, Mij zelf om mijn schepselen te bekommeren die bovenmate ongelukkig waren en die zich zonder hulp nooit meer vrij zouden hebben kunnen maken uit de macht van mijn tegenstander. Want hij had recht op deze wezens omdat ze hem vrijwillig in de diepte gevolgd zijn. Ik zelf betwist hem dit recht niet, maar ook Mij behoren deze wezens toe en daarom worstel Ik om ze en help hen hun wil te versterken opdat ze zich nu zelf proberen vrij te maken en dit ook kunnen door de aan het kruis verworven genaden.

De mens Jezus nam Mij zelf in zich op. Hij maakte zich zelf gereed door Zijn leven in liefde, zodat Ik zelf als de eeuwige Liefde in Hem mijn intrek kon nemen, zodat Ik Hem geheel en al doorstraalde, zodat Hij alleen nog wilde en deed wat de Liefde in Hem gebood, zodat Ik zelf dus het verlossingswerk realiseerde, omdat de mens Jezus geheel in mijn wil opging. Want Hij en Ik waren één, Hij was God in alle volheid en alleen Zijn buitenkant was "mens" voor de ogen van de medemensen. Maar ook deze buitenkant had zich vergeestelijkt, alleen dat die zo lang nog het "menselijke" behield tot het verlossingswerk was volbracht. Want lijden kon alleen de mens Jezus en Zijn lijden en kwellingen waren onbeschrijflijk, omdat ook de schuld onmetelijk was die Hij op Zijn schouders had genomen om ze te verzoenen. En ieder mens kan nu vrij worden van zijn schuld, ieder die Mij zelf in Jezus Christus erkent, die de genaden van het verlossingswerk aanneemt, die in Hem gelooft en ook gelooft dat Ik in Hem voor u gestorven ben om u te verlossen. Amen

Translator
Translated by: Gerard F. Kotte