The extremely vast distance from Me by the one who once rebelled against Me, the all enlivening strength, has also tremendously reduced the effect of strength, and thus the spiritual substance, which was once full of life and strength, deprived itself of strength and finally turned into the hardest substance, because even spiritual substance hardens if it is so infinitely far away from Me that it is no longer affected by My strength of love. The process of hardening of spiritual substance is synonymous with the emergence of earthly matter which, due to My will, took on shape. Thus all of creation is fundamentally such hardened substance, My once emanated spiritual strength which nevertheless originated from Me as something supremely perfected in essence.... This perfect spiritual substance was constantly permeated by My strength of love and thereby able to create and work without limitation like Me.
I Am the original source of strength and everything in existence depends on this source of strength. Nothing apart from Me exists with independent strength at its disposal, and thus a detachment from Me and My strength also means complete disintegration, since it would not be possible to receive a flow of strength from anywhere else. However, a separation from Me is not possible either, because My strength cannot cease for eternity and is eternally indivisible too; but what emerged from My strength is able to distance itself infinitely far away, and distance means that the strength loses its effect, thus the far-removed substance remains motionless and compacts into solid substance, into matter, which thus is hardened spiritual substance without the ability to be active because it has left the emanation field of My strength of love.
This, therefore, is the fate of the fallen spiritual substance which is furthest away from Me and yet will eternally not cease to exist.... Fundamentally, however, it is nevertheless something of substance which once was intelligent to the highest degree, possessed awareness and free will and yet, due to its fall, lost all evidence of its divinity. Through My will these spiritual beings dissolved into countless minute particles in order to gradually come together again after they have achieved a certain degree of maturity or purification by means of a healing process which I recognised as successful.... Thus I bound the once free spirits which had been created by My first-created being and the use of My strength.... But what has become of this first-created being?
Since its fall this being has been wandering about to and fro as a spark of strength trying to use its remaining strength to illuminate everything My will has taken away from it.... not to enliven it but to increase its own strength in order to surpass Me Myself, that is, My strength.... The spiritual substance constrained by My will does not react to this illumination simply because it is not giving it life.... But as soon as it becomes the entity again after the infinitely long path through creation, when the individual minute particles have gathered again and as a unit embodies itself in the human form and thereby regains its self-awareness, it will respond again to the endeavours of the first-created being, My opposing spirit. It allows itself to be blinded by the spark, for this spark does not illuminate, it is just a deceptive light that dazzles the eye in order to obscure its view completely.... just as his strength became ineffective due to the apostasy, due to the infinitely vast distance from Me. But his essence remains, he has not lost his self-awareness, and therefore he is still able to influence equally self-aware beings, thus his essence can thoroughly permeate the human being without, however, thereby being limited to just one human being.
Hence he is able to exercise his influence wherever people intentionally turn to him due to their disposition and who thus increase his strength through unison with him.... He only uses his remaining strength to work against Me, he constantly tries to elevate himself with the help of people who submit themselves to him. Thus, this opposing spirit is indeed quite obviously active, he is also able to quite obviously dominate a person, yet only as long as the person is to take his test of will on earth....
If he has achieved his aim to win people over for himself then he nevertheless has merely aided the hardening of spiritual substance again and forfeited his strength, so that he himself will also be completely lifeless as soon as he is no longer able to cling to people who provide him with their energy of life.... And this is the case when a period of Salvation approaches its end, when he has drawn the majority of people into the abyss and the others are completely devoted to Me. Then he himself will be completely deprived of his strength, then he, too, will be in a constrained state, he will be chained.... until he is able to tempt people in the same manner once more, until people themselves get to the state again that they increase his strength, until they more or less loosen his chains themselves all over again as a result of their wrong will for matter, which submits to My adversary's will and thus raises his position of power once more, which becomes ever more evident in every period of Salvation the closer it gets to the end. For this reason every period of Salvation will start in peaceful harmony as a true paradise on earth and end with satanic activity until even the last spiritual being has been taken away from My adversary, until he himself is so weak that he will ask for strength from Me.... until he himself will return to Me into his Father's house.... which he once had left of his own free will.
Amen
TranslatorDe ontzaglijk verre verwijdering van hem die zich eens tegen Mij, de alles leven gevende Kracht, verhief, heeft ook de uitwerking van kracht enorm verkleind. En zo heeft het geestelijke dat eens vol leven en kracht was, zichzelf van de kracht beroofd en uiteindelijk zich tot de hardste substantie gevormd, omdat ook de geestelijke substantie verhardt als ze in deze eindeloos verre verwijdering van Mij niet meer wordt aangeraakt door de kracht van mijn liefde. Het gebeuren van de verharding van geestelijke substantie heeft hetzelfde te betekenen als het ontstaan van aardse materie, die door mijn wil tot vorm werd. De gehele schepping is in diepste grond zo'n verharde stubstantie, geestelijke kracht die eens van Mij is uitgegaan, die echter als iets hoogst volmaakt wezenlijks van Mij uitging. Dit wezenlijke werd in zijn volmaaktheid voortdurend doorstraald met de kracht van mijn liefde en daardoor, net als Ik, in staat onbeperkt te scheppen en te werken.
Ik ben de Oerbron van alle kracht en van deze krachtbron is al het bestaande afhankelijk. Er bestaat niets buiten Mij wat zelfstandig over kracht beschikt, en een loslaten van Mij en mijn kracht betekende dus ook totaal vergaan daar er van geen enkele andere zijde een toevoer van kracht mogelijk zou zijn. Maar een losmaken van Mij is ook onmogelijk, omdat mijn kracht eeuwig niet kan vergaan en ook eeuwig niet deelbaar is. Doch zich eindeloos ver van Mij verwijderen kan dat wat uit mijn kracht is voortgekomen, en verwijdering betekent dat de kracht aan uitwerking verliest dus dat wat zich heeft verwijderd als het ware onbeweeglijk blijft en zich verdicht tot vaste substantie, tot materie, wat dus verharde geestelijke substantie is, welke het vermogen werkzaam te zijn ontbreekt omdat ze uit het bereik van de krachtuitstraling van mijn liefde is gestapt.
Dit dus is het lot van het van Mij afgevallen geestelijke, dat op de verste afstand van Mij staat en toch eeuwig onvergankelijk is. Dit alles is in de diepste grond toch iets wezenlijks, dat eens in hoogste graad in staat was te denken, inzicht had en een vrije wil en toch door zijn val al deze bewijzen van goddelijkheid verloor. In ontelbare partikeltjes werd dit geestelijk wezenlijke door mijn wil opgelost om in een door Mij als succesvol ingezien genezigngsproces langzaam weer samen te komen wanneer een bepaalde rijpheids- of louteringsgraad bereikt is. Ik kluisterde dus het wezenlijke dat eens vrij geschapen werd door de wil van mijn eerstgeschapen wezen met gebruikmaking van mijn kracht. Maar hoe verging het dit eerstgeschapen wezen?
Dit wezen dwaalt sedert zijn val als krachtvonk overal heen en probeert met de hem overgebleven kracht al datgene aan te stralen wat mijn wil hem heeft afgenomen, maar niet om het tot leven te brengen, integendeel, om zijn kracht te vergroten opdat deze Mij zelf, dat wil zeggen mijn kracht zal overtreffen. Het door mijn wil gekluisterde reageert niet op dit aanstralen, juist omdat dit hem geen leven geeft. Zodra het echter weer tot wezen is geworden na een eindeloos lange gang door de schepping, wanneer al die afzonderlijke partikeltjes weer zijn samengekomen en zich nu als één geheel belichaamt in de menselijke vorm en daardoor het zelfbewustzijn weer terugkrijgt, reageert het ook weer op de pogingen van dat eerstgeschapen wezen, de aan Mij vijandige geest. Het laat zich door de vonk zand in de ogen strooien, want deze vonk geeft geen licht. Integendeel, het is slechts een schijnlicht dat het oog verblindt om het zo helemaal te verduisteren, zoals ook zijn kracht ineffectief werd door de afval, door de eindeloos verre verwijdering van Mij. Zijn wezenlijke zijn is echter gebleven, het heeft het zelfbewustzijn niet verloren en daarom kan het nog inwerken op het eveneens zelfbewuste, dus de mens helemaal met zijn wezenheid vervullen zonder echter daardoor aan maar een mens gebonden te zijn.
Hij kan dus overal zijn invloed uitoefenen waar mensen zijn die zich door middel van hun wil naar hem keren door hun gezindheid en dus zijn kracht door aaneensluiting met hem vergroten. Hij gebruikt zijn hem overgebleven kracht alleen nog om werkzaam te zijn tegen Mij, hij tracht ze voortdurend te vergroten met behulp van de mensen die zich aan hem overgeven. Dus is deze vijandige geest wel heel openlijk aan het werk, hij kan ook heel duidelijk een mens geheel beheersen, maar slechts zolang deze de wilsproef op aarde moet afleggen.
Heeft hij nu zijn doel bereikt dat hij de mensen voor zich heeft gewonnen, dan heeft hij echter weer alleen de verharding van geestelijke substantie bevorderd en zich van zijn kracht ontdaan, zodat hij zelf als het ware geheel levenloos is, zodra hij zich niet meer aan mensen kan vastklampen die hem levenskracht schenken. En dit is het geval wanneer er een verlossingsperiode ten einde loopt, wanneer hij het grootste deel der mensen in de diepte heeft getrokken, en die andere Mij geheel en al zijn toegedaan. Dan is hij zelf van zijn kracht beroofd, dan is hij ook in een gekluisterde toestand. Hij ligt zolang in ketens, tot hij weer bij mensen dezelfde pogingen kan ondernemen, tot de mensen zelf weer in de toestand zijn dat ze zijn kracht versterken, tot ze hem als het ware zelf de ketenen losmaken door hun verkeerde wil die weer gericht is op de materie, die de wil van mijn tegenstander weer volgt en zo dus zijn machtspositie weer verbetert, wat in elke verlossingsperiode steeds duidelijker wordt hoe dichter het naar het einde toeloopt. Daarom zal elke verlossingsperiode met vredevolle harmonie, met een waar paradijs op aarde beginnen en eindigen met satanische werkzaamheid, zolang tot mijn tegenstander ook het laatste wezenlijke ontrukt is, tot hij zelf zo krachteloos is dat hij naar kracht uit Mij verlangt, tot hij zelf naar Mij zal terugkeren in zijn vaderhuis dat hij eens vrijwillig heeft verlaten.
Amen
Translator