You can ask Me as your teacher for everything and I will answer you. I will give you the right understanding for what is unclear to you and it will be easy for you to grasp. Whom I give the ability to penetrate spiritual knowledge, whose spirit I thus enlighten so that he shall instruct his fellow human beings with the same spiritual knowledge, must have been found suitable by Me, he must have developed spiritually such that I Myself can enter into contact with him through his will. But a connection with Me presupposes an inner complete devotion to Me which alone attracts Me, because whatever longs for Me is also seized by Me. Now I have by no means imposed restrictions on people, just as I never make demands on people to mortify themselves in order to reach the kingdom of God. I created everything, and when I placed you on earth I also gave you the right to make use of the earth and everything on it. When I handed over the earth to you as masters of creation, it was up to you which relationship you wanted to create between yourselves and the created beings which surrounded you. I gave you no commandments, I left you complete freedom, I stepped back, I left you alone with My works, so to speak. For you were meant to test your will. You were meant to enter My divine order of your own accord, you were meant to remain within it and thus had to think and act uninfluenced by Me. And thus you had to create your own relationship with everything that surrounded you.
My works of creation, however, are all spiritually enlivened, that which you can behold you have already overcome yourselves, i.e., your soul has gone through every work of creation which signified a state of compulsion for it, and this until the material external form released it. The escape of the spiritual from the form was always an act of redemption, for the following form was always softer and more yielding until, after an infinitely long time, the soul was allowed to occupy its last form on this earth. The good human being now unconsciously does what helps the spiritual being, which is still bound in the form, to ascend, because his soul knows the state of torment and wants to reduce it out of his love. And thus an act of liberation can be perpetrated which appears cruel and yet cannot be judged as cruelty....
(14.10.1949) A distinction must be made between an act which merely aims at destruction out of evil will and one which is intended to fulfil a purpose which appears good to the human being.... Furthermore, a distinction must be made between the human being and the animal insofar as that the human being may never take the life of another human being because there is no further embodiment for him on earth, because earthly life signifies the last station for the maturing of the spiritual, whereas the spiritual in the animal has not yet reached the final deformation, thus a transition into a new form in the bound state or into the human being is the result of killing and can therefore be called progress. Furthermore, the circumstance in which the animal's life is taken is decisive. It has to be an act of love insofar as that the animal is spared pain and agony, for it must always be seen as a divine creature which possesses My love and therefore already has to be treated with care, so that the spirit in it will feel love on the part of people and be willing to sacrifice its life for the benefit of people. Since it now serves people in truth, it fulfils its earthly task and gains a higher degree of maturity which secures its embodiment as a human being or also a higher level of development in another living being. The killing of an animal out of wantonness is a sin, for it prematurely breaks off a stage of development. But the same deed can never be regarded as a sin if its motive is to help a fellow human being. The extent to which this assistance corresponds to My will shall also be explained.... (15.10.1949) Everything you eat is blessed by Me if you are of a believing heart and strive to reach Me. A person who consciously strives towards Me or unconsciously works in love and is thereby close to Me cannot sin. Whatever he does will be right in My sight because he is willing to live to please Me. Thus he will also be able to consume what he deems good without harming himself physically or spiritually. He should only consider that he consumes spiritual substances with every food, it will be understandable to him that fleshly food has its effect on the human being's soul according to the nature of the animal and that therefore the gentle animal is preferable if the human being has the choice. However, if the human being wants to refrain from eating meat he will also find enough substitutes in the plant kingdom, yet he should always be free to choose his physical nourishment, for I will bless his every nourishment if he asks Me for the blessing. However, excess is by no means good because then the human being's self will be displaced, because an increase of spiritual substances will take place which the human being sufficiently possesses from previous embodiments and which can signify an obstacle to his development. In a just measure, however, the human being need not fear any unfavourable influence. A just measure, however, is guaranteed by the fish, which does not contain any substances detrimental to the soul and is therefore the most beneficial food for the soul. I do not command you a certain food, just as I do not forbid you any food. You should only always pay attention to the preparation so that the bodily nourishment adapts to the human being's nature, so that particularly harmful substances are excreted and can no longer come into contact with the human being's soul. The human being will make such preparations himself because he has received the feeling for it from Me and, as soon as he strives towards Me, he will be taught by Me what is right and pleasing to Me....
Amen
TranslatorU zult MIJ als uw Leraar over alles kunnen vragen en IK zal u antwoorden. IK zal u het juiste begrip geven voor datgene wat u onduidelijk is en het zal voor u gemakkelijk te begrijpen zijn. Wie IK het vermogen heb gegeven binnen te dringen in geestelijk weten, dus wiens geest IK zal verlichten, opdat hij zijn medemensen kan onderrichten met hetzelfde geestelijke goed, moet door MIJ als bruikbaar bevonden zijn, hij moet zich geestelijk zo ontwikkeld hebben, dat IK Zelf met hem in verbinding kan treden door zijn wil. Maar een verbinding met MIJ stelt een innerlijke volledige toewijding aan MIJ voorop, die alleen MIJ aantrekt, omdat, wat naar MIJ verlangt, door MIJ ook wordt vastgepakt.
Nu heb IK de mens in het geheel geen beperkingen opgelegd, zoals IK ook nooit eisen aan de mens stel zich te kastijden om het rijk God's te bereiken. IK heb alles geschapen en toen IK u op de aarde plaatste, gaf IK u ook het recht, u de aarde en alles wat er op is, ten nutte te maken. Toen IK u, in zekere zin als heren der schepping, de aarde toevertrouwde, was het aan u overgelaten, welke betrekking u tussen u en de geschapen wezens die u omgaven tot stand wilde brengen. IK heb u geen geboden gegeven, IK liet u de volledige vrijheid, IK trad terug, tot op zekere hoogte liet IK u alleen met Mijn werk. Want u moest uw wil beproeven. U moest uit eigen aandrang Mijn goddelijke ordening binnengaan, u moest erin vertoeven en moest derhalve denken en handelen onbeïnvloed door MIJ. En zo moest u dus zelf de verhouding tot stand brengen tot alles wat u omgaf.
Maar het geestelijke leeft in al Mijn scheppingswerken, dat wat u kunt zien, hebt u zelf al overwonnen, d.w.z. uw ziel is door elk scheppingswerk gegaan, dat voor haar een toestand van dwang betekende en dat zo lang, tot de materiële uiterlijke vorm haar vrij liet. Het ontsnappen van het geestelijke uit de vorm was steeds een daad van verlossing, want de volgende vorm was steeds zachter en meegevender, tot na eindeloos lange tijd de ziel haar laatste vorm op deze aarde mocht betrekken. De goede mens doet nu onbewust wat het nog in de vorm geketende geestelijke helpt opwaarts te gaan, omdat zijn ziel de kwellende toestand kent en hem minder erg wil maken vanuit zijn liefde. En zo kan een daad bedreven worden die bevrijdt (uit een bep.vorm), die wreed lijkt en toch niet als wreedheid kan worden beoordeeld.
(14 okt.) Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen een handeling die alleen maar vernietiging vanuit een kwade wil op het oog heeft en zo een die voor de mens een goed lijkend doel moet vervullen. Verder moet er onderscheid worden gemaakt tussen mens en dier in zoverre dat de mens nooit het leven van een ander mens mag nemen, omdat er op de aarde geen verdere belichaming voor hem meer bestaat, daar het aardse leven de laatste halteplaats voor het geestelijke betekent om rijp te worden, terwijl het geestelijke in het dier de laatste omvorming nog niet heeft bereikt, dus een overgang in een nieuwe vorm in gekluisterde toestand of tot mens, die het gevolg van het doden is,en dus een schrede voorwaarts kan worden genoemd.
Verder is de omstandigheid maatgevend op welke manier het leven van het dier wordt genomen. Het moet een daad van liefde zijn in zoverre dat het dier pijn en kwelling bespaard wordt, want steeds moet er het goddelijke schepsel in worden gezien dat Mijn Liefde bezit en dus alleen al daarom met zachtheid moet worden behandeld, opdat het geestelijke erin van de kant van de mensen liefde bespeurt en bereid is zijn leven te offeren voor het welzijn van de mensen. Daar het nu de mens in waarheid dienstbaar is, vervult het zijn aardse taak en verkrijgt een hogere graad van rijpheid, die hem de belichaming als mens verzekert, of ook een hogere trap van ontwikkeling in een ander levend wezen. Het doden van een dier uit moedwil is een zonde, want het breekt een stadium van ontwikkeling voortijdig af. Doch nooit kan dezelfde daad als zonde worden aangezien, wanneer het motief ervan een hulpverlening is voor de medemensen. In hoeverre nu deze hulp beantwoordt aan Mijn Wil zal eveneens worden toegelicht.
(15 okt.) Alles wat u eet is door MIJ gezegend, wanneer u zelf gelovig van harte bent en tracht MIJ te bereiken. Een mens die bewust op MIJ aanstuurt of instinctief in liefde werkt en daardoor MIJ nabij is, kan niet zondigen. Wat hij doet zal juist zijn voor Mijn ogen,omdat hij voornemens is te leven naar Mijn welgevallen. Dus zal hij ook kunnen eten wat hem goeddunkt zonder zich lichamelijk of geestelijk schade toe te brengen. Hij moet er alleen aan denken dat hij met elk voedsel geestelijke substanties tot zich neemt, het zal hem duidelijk zijn dat het eten van vlees zijn uitwerking (dat beantwoordt aan het wezen van het dier) heeft op de ziel van de mens en dat daarom het goedaardige dier te verkiezen is als de mens de keuze heeft. Wil de mens echter van het genot van het vlees afzien, dan zal hij ook voldoende vervanging vinden in het plantenrijk, maar steeds moet het hem vrijstaan zich zijn lichamelijke voeding te kiezen, want IK zal elke voeding voor hem zegenen als hij MIJ om deze zegen vraagt.
Een overmaat is echter geenszins goed, omdat dan het "ik" van de mens wordt verdrongen, omdat er een vermeerdering van geestelijke substanties plaatsvindt, die de mens van vroegere belichamingen (in steen- planten- en dierenrijk) bezit en die een belemmering in zijn ontwikkeling kunnen betekenen. In de juiste mate hoeft de mens echter geen ongunstige beïnvloeding te vrezen. Maar de vis garandeert een passende maat, deze bevat geen nadelige substanties voor de ziel en is daarom, met het oog op de ziel, het meest bevorderlijke voedsel voor het lichaam.
IK gebied u geen bepaalde spijzen (te eten), zoals IK u echter ook geen spijzen verbied. Alleen moet u steeds ook op de bereiding ervan letten, opdat de lichamelijke voeding zich zal aanpassen bij het wezen van de mens, opdat in het bijzonder schadelijke substanties worden afgezonderd en niet meer met de ziel van de mens in aanraking kunnen komen. De mens zal zulke voorbereidingen zelf treffen omdat hij van MIJ het gevoelen daarvoor heeft gekregen en, zodra hij aanstuurt op MIJ, hij door MIJ wordt onderricht over wat juist en voor MIJ als welgevallig is.
Amen
Translator