• Zurück

Was ist geistige Not?....

In welch großer geistiger Not ihr Menschen euch befindet, das ist euch nicht bewußt, weil die Welt eure Sinne noch gefangenhält und ihr darum gar nicht die Finsternis ermesset, die euer Denken umhüllt. Jeder Tag kann der letzte sein für euch auf dieser Erde.... Kein Mensch weiß die Stunde seines Todes, und kein Mensch kann sein Leben um eine Stunde verlängern.... Und das bedenket ihr euch nicht.... sonst würdet ihr Vorbereitungen treffen für das, was nachher kommt, da ihr doch wisset, daß ihr nichts mit hinübernehmen könnet, wenn ihr von der Erde scheiden müsset. Wie aber ist eure Seele beschaffen? Denket ihr einmal ernstlich darüber nach, was nachher euer Los ist? Ihr wehret solchen Gedanken, ihr weiset sie weit von euch, wenn sie einmal in euch auftauchen, und doch kann eure Seele sich in einer Notlage befinden, daß sie ohne Licht den Körper verlassen muß, wenn die Stunde des Abscheidens geschlagen hat.... daß sie sich (in = d. Hg.) der tiefsten Finsternis im geistigen Reich wiederfindet und arm und unglückselig umherirrt, weil sie nicht weiß, wohin sie sich in dieser Finsternis wenden soll. Ihr seid es selbst, es ist euer eigentliches Ich, das nicht vergehen kann, selbst wenn die Seele den Leib verlassen mußte.... Aber glaubet nicht, daß ihr nicht mehr seid, daß mit dem Leibestode euer Sein beendet ist.... Ihr besteht noch genauso wirklich wie auf Erden, und ihr empfindet Leid und Qual ebenso und noch viel stärker, weil ihr plötzlich erkennet, daß euch jegliche Kraft fehlt, um euch eure Lage verändern zu können.... ein Umstand, der euch unsagbar quält, weil ihr ihn ertragen müsset aus eigener Schuld. Denn würdet ihr nur etwas bewußter leben auf Erden, so würde die Seele nicht so elend in das Jenseits hinübergehen, weil ein kleiner Lichtschimmer ihr den Weg aufzeigt, den sie drüben gehen muß, um aufwärts zu steigen. Denn diese Möglichkeit hat jede Seele, daß sie fortsetzen kann, was sie auf Erden versäumte, wenn sie selbst es nur will. Ob sie aber diese Möglichkeit ausnützet, obliegt ihr selbst, erfordert aber vorerst einen kleinen Lichtschimmer von Erkenntnis, ohne den sie hilflos und elend in immer gleicher Verfassung verharrt. Und wenn der Mensch auf Erden nur so weit an sich arbeitet, daß er sich im Glauben an ein Fortleben bemüht, ein Leben nach dem Willen Gottes zu führen, wenn er nur versucht, seine Fehler und Schwächen abzulegen und dem Mitmenschen gegenüber sich liebend zu betätigen, dann tritt er aus der tiefsten Finsternis heraus in ein schwaches Dämmerlicht, und kommt er mit einem solchen Dämmerlicht ins jenseitige Reich, so findet sich die Seele dort schon leichter zurecht, und sie erkennt ihre weitere Aufgabe und sucht sie zu erfüllen.... Denn sie ist nicht völlig blind, und die größten Qualen bleiben ihr erspart. Doch wie viele Menschen gedenken nicht einmal des Tages ihres Seelenheiles, ihr ganzes Sinnen und Trachten gehört nur der irdischen Welt und des Erreichens von Vorteilen, die alle nur irdisch ausgerichtet sind.... Das ist die große geistige Not, daß die Menschen überhaupt nicht wissen, weshalb sie auf der Erde sind, daß sie immer nur das "Leben selbst" wichtig nehmen und nicht sich fragen, weshalb ihnen das Leben gegeben wurde. Und in dieser finsteren Verfassung nun gehen sie dem Ende der Erde entgegen, das plötzlich und unerwartet kommen wird und das Leben unzähliger Menschen noch vorzeitig beendet, die sich mit Todesgedanken schon gar nicht befassen, weil sie glauben, noch viel Zeit zu haben. Alle diese Menschen sind so erdgebunden, daß sie auch in der Erdsphäre verbleiben werden, wenn das Ende gekommen ist.... so daß auch ein Aufstieg im Jenseits für diese Seelen unmöglich wäre, weil sie sich noch lange nicht zu lösen vermöchten von der materiellen Welt.... Und es wird für viele von ihnen auch wieder die Materie der Aufenthalt, weil sie für eine geistige Sphäre noch nicht reif genug sind. Und dann beginnt der Qualzustand wieder, den sie längst schon überwunden hatten.... Aber die Menschen glauben es nicht, wenn sie ermahnt werden, noch die kurze Erdenzeit zu nützen für ihr Seelenheil; sie glauben es nicht und können auch nicht zu anderer Lebensführung gezwungen werden. Nur die Liebe der wissenden Mitmenschen kann auf sie einzuwirken suchen, und die Liebe wird auch mitunter etwas ausrichten können, wenngleich jedem Menschen volle Willensfreiheit bleibt. Doch bis zuletzt soll gerungen werden um solche Seelen, bis zuletzt soll der Kampf des Lichtes gegen die Finsternis geführt werden, weil gerade die Kräfte der Finsternis ihn besonders heftig führen und die Kräfte des Lichtes darum ihrerseits den Kampf nicht aufgeben dürfen. Und ein kleiner Lichtstrahl schon kann zünden und die Finsternis durchbrechen, was immer die Rettung einer Seele bedeutet, die dafür unendlich dankbar ist, selbst wenn vorerst nur ein kleines Dämmerlicht sie umfängt. Doch der tiefsten Finsternis entronnen zu sein bedeutet auch, sich gelöst zu haben vom Fürsten der Finsternis und dem Licht entgegenzugehen....

Amen

Wat is geestelijke nood?

U, mensen bent u niet bewust van de grote geestelijke nood waarin u zich bevindt, omdat de wereld uw zinnen nog gevangen houdt en u daarom helemaal niet de duisternis overziet die uw denken omhult. Elke dag kan voor u de laatste zijn op deze aarde. Geen mens kent het uur van zijn dood en geen mens kan zijn leven niet een uur verlengen. En daar denkt u niet over na, anders zou u voorbereidingen treffen voor datgene wat daarna komt, daar u toch weet dat u niets mee zult kunnen nemen naar gene zijde, wanneer u van de aarde zult moeten scheiden. Maar hoe is het met uw ziel gesteld? Denkt u er ooit wel eens ernstig over na wat naderhand uw lot is? U weert zulke gedachten af en wijst ze ver van u wanneer ze eens in u bovenkomen en toch kan uw ziel zich in een noodsituatie bevinden dat ze zonder licht het lichaam moet verlaten wanneer het uur van het afscheid heeft geslagen, dat ze zichzelf in de diepste duisternis terug vindt in het geestelijke rijk en arm en ongelukkig ronddoolt omdat ze niet weet waarheen ze zich wenden moet in deze duisternis. U bent het zelf, het is uw eigenlijke ik, dat niet kan vergaan, zelfs wanneer de ziel het lichaam moest verlaten.

Maar geloof niet dat u er niet meer bent, dat met de dood van het lichaam uw bestaan is afgelopen. U bestaat nog precies zo werkelijk als op aarde en u voelt leed en kwelling net zo en nog veel sterker, omdat u inziet, dat het u aan elke kracht ontbreekt om uw toestand te kunnen veranderen. Een omstandigheid die u onuitsprekelijk kwelt, omdat u die zult moeten verdragen door eigen schuld. Want zou u maar iets bewuster leven op aarde dan zou de ziel niet zo ellendig naar het hiernamaals overgaan, omdat (dan) een klein lichtschijnsel haar op de weg wijst die ze hierboven moet gaan om opwaarts te klimmen.

Want deze mogelijkheid heeft iedere ziel: dat ze kan voortzetten wat ze op aarde verzuimde, als ze zelf maar wil. Maar of ze van deze mogelijkheid gebruik maakt, berust bij haar zelf, maar eist eerst een klein lichtschijnsel van inzicht, zonder welke ze hulpeloos en ellendig in steeds dezelfde gesteldheid blijft. En wanneer de mens op aarde maar zo ver aan zichzelf werkt dat hij moeite doet te geloven in een voortleven, een leven te leiden naar de Wil van GOD, wanneer hij maar probeert zijn fouten en zwakheden af te leggen en tegenover de medemens liefdevol op te treden, dan komt hij uit de diepste duisternis naar buiten in een zwak schemerlicht; en komt hij met zo'n schemerlicht in het rijk hierna, dan vindt de ziel al makkelijker de weg en ziet ze haar verdere opgave in en tracht die te vervullen. Want ze is niet volledig blind en de grootste kwellingen blijven haar bespaard.

Maar hoeveel mensen denken geen enkele keer op een dag aan hun zielenheil, hun hele denken en streven behoort alleen de aardse wereld toe en het behalen van voordelen die alle slechts aards gericht zijn. De grote geestelijke nood is, dat de mensen helemaal niet weten waarom ze op deze aarde zijn, dat ze steeds alleen het leven zelf belangrijk vinden en zich niet afvragen om welke reden hun het leven werd gegeven.

En nu gaan ze in deze duistere gesteldheid het einde van de aarde tegemoet, dat plotseling en onverwacht zal komen en het leven van ontelbare mensen nog voortijdig beëindigt, die zich met gedachten over de dood helemaal niet bezig houden, omdat ze menen nog veel tijd te hebben. Al deze mensen zijn nog zo gebonden aan het aardse dat ze zich ook in de sfeer van de aarde zullen ophouden wanneer het einde is gekomen, zodat ook een opgaan in het hiernamaals voor deze zielen onmogelijk zou zijn, omdat ze nog lang niet in staat zijn zich van de materiële wereld los te maken. En voor vele van hen wordt de materie ook weer de verblijfplaats, omdat ze voor een geestelijke sfeer nog niet rijp genoeg zijn. En dan begint de toestand van kwelling weer die ze reeds allang hadden overwonnen.

Maar de mensen geloven het niet, wanneer ze worden aangemaand de korte tijd op aarde nog te gebruiken voor hun zielenheil, ze geloven het niet en kunnen ook niet tot 'n andere levenswandel worden gedwongen. Alleen de liefde van de medemensen die weten, kan proberen op hen in te werken, en de liefde zal ook zo af en toe iets tot stand kunnen brengen, ofschoon zo'n mens de volle wilsvrijheid behoudt.

Maar tot aan het einde moet om zulke zielen worden geworsteld, tot het laatste toe moet de strijd van het licht tegen de duisternis worden gevoerd, omdat juist de krachten van de duisternis deze bijzonder heftig voeren en de krachten van het licht daarom van hun kant de strijd niet mogen opgeven.

En een kleine lichtstraal kan al succes hebben en de duisternis doorbreken, wat steeds de redding van een ziel betekent, die daar oneindig dankbaar voor is, zelfs wanneer haar vooreerst maar een beetje schemerlicht omgeeft. Maar ontvlucht te zijn uit de diepste duisternis, betekent ook zich bevrijd te hebben van de vorst der duisternis en het licht tegemoet te gaan.

Amen