• Zurück

Im Hause des Vaters sind viele Wohnungen....

Im Hause des Vaters sind viele Wohnungen.... Für alle Seelen habe Ich die Wohnungen bereit, die ihrer Reife beim Abscheiden von der Erde entsprechen. Und darum sind sie gar sehr unterschiedlich, und sie sind so lange der Aufenthalt für jene Seelen, wie sie sich damit begnügen, während sie aber auch gewechselt werden können, was der Seele selbst obliegt. Wie die Seele beschaffen ist bei ihrem Leibestode, so ist auch die Umgebung, die sie nun im geistigen Reich umfängt.... strahlend, lichtvoll, in wundervoller Harmonie dem geistigen Auge Herrliches bietend, so daß eine unbeschreibliche Glückseligkeit die Seele erfüllt.... oder auch düster und kalt, armselig und beängstigend, stürmisch, öde und bedrückend, so daß sich die Seele unglücklich fühlt und sich aus dieser Umgebung herauswünscht. Und doch kann ihr nur das geboten werden, was sie sich erworben hat auf Erden, sie kann nicht in glückselige Sphären versetzt werden, die sie niemals anstrebte, und ihr kann auch kein Licht geschenkt werden, weil dieses sie verzehren würde in ihrem unreifen Zustand. Doch es bleibt einer jeden Seele freigestellt, ob sie sich ihren Aufenthalt verbessern will. Und dieses Verlangen in ihnen wachzurufen ist die Arbeit unzähliger Geistwesen, die im Licht stehen und in die lichtlosen Wohnungen hinabsteigen, um deren Bewohner anzuregen, sich ihr Los und ihren Aufenthalt zu verbessern. Doch auch dies muß so geschehen, daß es nicht den Willen der Seelen bestimmt, sondern zu eigenem Verlangen führt. Und darum sind die Lichtwesen ihnen nicht als solche erkenntlich, sondern sie gesellen sich ihnen zu in gleicher Umhüllung, sie bittend um Aufnahme, und suchen dann die Gedanken der Seelen zu lenken auf eine Änderung ihrer derzeitigen Lage.... Der Wille der Seelen muß angeregt werden, sich selbst ihr Los zu verbessern; und regt sich nun der Wille, dann befindet sich die Seele plötzlich unter notleidenden Seelen, die sie um Hilfe angehen, und nun entscheidet es sich, ob sie diesen Bitten Gehör schenkt, ob sie willig ist und versucht, ihnen zu helfen.... Je stärker in ihr der Trieb ist, Hilfe zu leisten, desto kraftvoller wird sie sich fühlen, und die Dunkelheit wird einem leisen Dämmerlicht weichen, das die Seele unendlich beglückt und ihren Liebewillen erhöht. Und ihre Umgebung wird unmerklich andere Gestalt annehmen, weil das Dämmerlicht hindurchscheint, bis alles klar vor den Augen der Seele steht und ihr Zustand erheblich gebessert erscheint.... Doch immer ist es dem Willen der Seele überlassen, ob sie sich weiter hilfreich betätigt oder sie sich mit der nunmehrigen Lage begnügt.... die dann aber wieder sich verschlechtert, wenn sie aufhört zu streben. Jede Seele wird finden, was sie begehrt; und verlangt sie nach Licht, nach Liebe und Seligkeit, so wird sie auch sicher ihr Ziel erreichen und landen in überaus lieblichen Gegenden, wo alles durchstrahlt ist und wo sie Wohnung nehmen kann so lange, wie es ihr gefällt.... Denn sie wird auch das gleiche geben, was sie selbst verlangt, und die Liebe wird ihr Wesen wandeln, die Liebe, die ihr selbst geschenkt wird von den Wesen des Lichtes, wenn sie nicht völlig widersetzlich ist und sich nicht aus den lichtlosen Tiefen erheben will, so daß sie sich wehrt gegen jede Hilfeleistung und jede Vorstellung empört zurückweiset. Dann hat sie ebenfalls, was sie begehrt.... die Finsternis, die sich stets qualvoller auswirken wird, um auch solche Seelen noch zur Wandlung ihres Willens zu bewegen. Und darum sprach Ich die Worte: "In Meines Vaters Hause sind viele Wohnungen...." Denn dem Zustand einer jeden Seele ist Rechnung getragen, doch keine Seele wird gezwungen, dort zu verbleiben, wo sie hingewiesen wird nach ihrem Leibestode.... sie wird stets Aufnahme finden dort, wo ihr Wille sie hinführt.... sie wird sich selbst die Wohnung gestalten können nach ihrem Willen, und so wird sie aus den tiefsten Sphären hinaufsteigen können in lichte Höhen.... wenn sie nur immer derer achtet, die ihr entgegentreten als Boten von oben, zwar unerkannt von ihr, solange sie selbst noch ohne Licht ist, doch von ihrem Liebewillen so berührt, daß die Liebe auch in ihr selbst entzündet wird und also auch der Weg frei ist nach oben.... Die ewige Liebe Selbst steigt in die Tiefe, um emporzuziehen, die sich nicht widersetzen.... Ich erlöse auch die Seelen aus der Finsternis, und unzählige Wesen des Lichtes beteiligen sich an dieser Arbeit.... Sie alle bauen mit an den Wohnungen, um der Seelen Los zu verbessern; sie alle strahlen Licht und Liebe aus und locken unzählige Seelen aus der Finsternis damit in ihr Bereich.... wo Licht ist und Kraft und Seligkeit....

Amen

In het huis van de Vader zijn vele woningen

In het huis van de Vader zijn vele woningen. Voor alle zielen heb Ik de woningen gereed, die overeenkomen met hun rijpheid bij het verscheiden van de aarde. En daarom zijn ze dan ook zeer verschillend, en ze zijn zo lang de verblijfplaats voor die zielen, als zij daarmee genoegen nemen, terwijl ze ook van verblijfplaats kunnen veranderen, al naar gelang de ziel zich hier zelf op toelegt.

Zoals de gesteldheid van de ziel is bij haar lichamelijke dood, zo is ook de omgeving, waarin zij zich nu in het geestelijke rijk bevindt. Stralend, licht, het biedt het geestelijke oog heerlijkheden in prachtige harmonie, zodat de ziel wordt vervuld van een onbeschrijfelijke gelukzaligheid - of ook donker en koud, armzalig en beangstigend, stormachtig, doods en bedrukkend, zodat de ziel zich ongelukkig voelt en wenst uit deze omgeving weg te gaan. En toch kan haar alleen dat geboden worden, wat ze verworven heeft op aarde, ze kan niet in gelukzalige sferen worden geplaatst, die ze nooit nastreefde, en er kan haar ook geen licht worden geschonken, omdat dit haar in haar onrijpe toestand zou verteren.

Maar het staat iedere ziel vrij, of ze haar verblijfplaats verbeteren wil. En dit verlangen in hen aan te wakkeren is het werk van ontelbare geestelijke wezens, die zich in het licht bevinden en afdalen in de woningen zonder licht, om hun bewoners aan te sporen, hun lot en hun verblijfplaats te verbeteren. Maar ook dit moet zodanig gebeuren, dat het niet de wil van de zielen bepaalt, maar tot een eigen verlangen leidt. En daarom zijn de lichtwezens voor hen niet als zodanig herkenbaar, maar voegen ze zich bij hen in hetzelfde omhulsel, hen smekend om opgenomen te worden, en proberen dan, de gedachten van deze zielen naar een verandering van hun huidige situatie te leiden.

De wil van de zielen moet aangespoord worden, zelf hun lot te verbeteren. En wordt de wil nu opgewekt, dan bevindt zich de ziel plotseling te midden van noodlijdende zielen, die haar om hulp vragen, en nu beslist ze, of ze aan deze hulpvragen gehoor geeft, of ze gewillig is en probeert hen te helpen. Hoe sterker in haar de drang is om hulp te bieden, des te krachtiger zal ze zich voelen, en de duisternis zal wijken voor een zwak schemerlicht, dat de ziel oneindig gelukkig maakt en haar wil om lief te hebben doet toenemen. En haar omgeving zal onmerkbaar veranderen, omdat het schemerlicht door alles heen schijnt, tot de ziel alles duidelijk kan zien en haar toestand aanzienlijk verbeterd lijkt.

Maar het wordt altijd aan de wil van de ziel overgelaten, of ze zich verder helpend bezig houdt of dat ze met de verbeterde situatie genoegen neemt, die dan weer verslechtert, wanneer ze ophoudt haar best te doen. Iedere ziel zal vinden, wat ze begeert. En verlangt ze naar licht, naar liefde en zaligheid, dan zal zij ook zeker haar doel bereiken en in uitermate lieflijke streken terecht komen, waar alles van licht doorstraald is en waar ze verblijven kan zolang het haar bevalt. Want ze zal ook hetzelfde geven wat ze zelf verlangt en de liefde zal haar wezen veranderen, de liefde, die haar zelf geschonken wordt door de wezens van licht, wanneer zij niet volledig weerspannig is. Maar als ze zich niet uit de diepten zonder licht wil oprichten, zodat ze zich verzet tegen elke hulpverlening en elk voorstel verontwaardigd afwijst, dan heeft ze eveneens wat ze begeert: de duisternis die steeds meer kwelling met zich meebrengt om ook zulke zielen nog tot verandering van hun wil te bewegen.

En daarom sprak Ik de woorden: "In het huis van mijn Vader zijn vele woningen". Want er is rekening gehouden met de toestand van iedere ziel, maar niet één ziel wordt gedwongen daar te blijven waar ze heengevoerd wordt na haar lichamelijke dood. Ze zal steeds daar worden opgenomen, waar haar wil haar heenvoert, ze zal zelf haar woning gestalte kunnen geven naar haar wil, en zo zal ze uit de diepste sferen kunnen opstijgen tot lichte hoogten - wanneer zij maar steeds acht slaat op hen, die haar tegemoet treden als boodschappers van boven, weliswaar niet door haar herkend, zolang zij zelf nog zonder licht is, maar door haar wil om lief te hebben zo geroerd, dat de liefde ook in haar zelf ontstoken wordt en dus ook de weg naar boven vrij is.

De eeuwige Liefde zelf daalt af in de diepte om omhoog te trekken die zich niet verzetten. Ik verlos ook de zielen uit de duisternis en ontelbare lichtwezens nemen deel aan dit werk. Zij bouwen allemaal mee aan de woningen om het lot van de zielen te verbeteren, zij stralen allen licht en liefde uit en lokken daarmee ontelbare zielen uit de duisternis in hun gebied, waar licht is en kracht en zaligheid.

Amen