Kundgabe mit Übersetzung vergleichen

Weitere Übersetzungen:

Arme Seelen.... Reue.... Liebende Hilfe....

Wenn ihr Menschen das Erdenleben zurückgelegt habt und in das geistige Reich eingegangen seid, so erscheint euch die Zeit eures Wandels auf Erden nur wie ein Augenblick, sowie euch die Rückerinnerung gegeben wird über die unendlich lange Zeit vor eurer Verkörperung als Mensch. Und dann erkennet ihr auch die große Gnade, die das letzte Stadium eurer Entwicklung für eure Seele gewesen ist, und gesegnet, der sie genützt hat und dem sie den Eingang in das Lichtreich eintrug, der sich keine Selbstvorwürfe zu machen braucht, daß er die Gnaden des Erdenlebens ungenützt vorübergehen ließ. Denn die Reue im Jenseits ist doppelt qualvoll, weil die Seele erkennt, daß sie nichts mehr gutmachen kann, was sie auf Erden verfehlt oder versäumt hat, wenn die Seele erkennt, welche unvorstellbaren Qualen der endlos lange Erdengang umfaßt hat und wie leicht dagegen das kurze Leben als Mensch war, das sie nicht entsprechend gewertet hat.... Die Reue über ein falsch gelebtes Erdenleben ist so quälend und bedrückend für die Seele, daß sie allein schon dadurch unsagbar büßet und ihren qualvollen Zustand verschlimmert; doch das Erdenleben mit seinen vielen Möglichkeiten zum Reifen ist nun vorüber, und es muß die Seele die Folgen auf sich nehmen entsprechend ihrem Erdenlebenswandel. Sie muß nun im Jenseits den Entwicklungsgang fortsetzen, doch unter weit größeren Schwierigkeiten als auf der Erde, sowie ihr der Eingang in das Lichtreich noch verwehrt ist. Ihr Menschen wisset nicht, wie arm eine solche Seele ist, die noch in der Finsternis weilt, und welche erbarmende Liebe sie benötigt, wenn ihr Hilfe gebracht werden soll. Und ihr alle sollt euch solcher Seelen erbarmen, ihr sollt ihnen die Liebe geben, ansonsten sie ewiglich nicht erlöst werden können, weil sie allein zu schwach sind, weil die Liebe allein ihnen Kraft gibt und die Seelen sich von den Menschen diese Liebe erhoffen und erbitten. Denn das lichtvolle Geistige kann erst dann diesen Seelen beistehen, wenn sie sich bereit erklären, anderen Seelen zu helfen. Um aber diesen Hilfswillen in sich aufkommen zu lassen, muß ihr Wille gestärkt werden, und dies bewirket nur die Kraft, die ihnen durch Liebe der Menschen auf Erden zugeführt wird. Unerlöste Seelen, also solche, die das Erdenleben nicht recht ausgenützt haben oder gänzlich ohne geistiges Streben gelebt haben auf Erden, sind in größter Not, weil sie völlig kraftlos sind und einen völlig geschwächten Willen haben. Diesen Seelen beizustehen ist eines der größten Liebeswerke, die der Mensch verrichten kann. Er soll unentwegt beten für solche Seelen, er soll ihnen in Gedanken vorhalten, daß sie sich liebend betätigen müssen auch im Jenseits, er soll ihnen immer und immer wieder die Liebe predigen, er soll mit ihnen reden in Gedanken und ihnen Kraft zuwenden durch seine Liebe, die von der Seele wohltätig empfunden wird, weil sie ihren Leidenszustand lindert. Und die Seelen danken es den Menschen ewiglich, die sie aus ihrem qualvollen Zustand erlösen durch ihre liebende Hilfe. Sowie sie sich selbst beteiligen können am Erlösungswerk, sowie sie anderen Seelen ihr Leid verringern können durch Zuführen von geistigem Wissen, das sie sich aber erst erwerben müssen. Durch ihren Willen zu helfen ist ihre größte Not behoben, und ihre Reue läßt im selben Maß nach, wie sich der Hilfswille erhöht. Denn nun erkennt sie, daß sie im geistigen Reich benötigt wird, und ihr Eifer läßt sie das eigene Leid vergessen.... Sie trachtet danach, geistige Güter zu sammeln, um sie wieder austeilen zu können; sie hat sich einen neuen Wirkungskreis geschaffen und suchet nun nachzuholen, was sie auf Erden versäumt hat.... Liebe zu geben.... Und nun setzet sie ihren Entwicklungsgang im geistigen Reich fort, dank der Hilfe, die ihr das liebende Gedenken der Menschen auf Erden gebracht hat, für das sie ewig dankbar sind....

Amen

Übersetzer
Dies ist eine Originalkundgabe von Bertha Dudde

Arme zielen - Berouw - Liefdevolle hulp

Als u, mensen het aardse leven beëindigd hebt en in het geestelijke rijk bent ingegaan, dan komt de tijd van uw bestaan op aarde u slechts als een ogenblik voor, zodra u de herinnering aan vroeger gegeven wordt van de oneindig lange tijd vóór uw belichaming als mens. Dan beseft u ook de grote genade die het laatste stadium van uw ontwikkeling voor uw ziel is geweest, en gezegend hij die ze benut heeft en aan wie ze het ingaan in het lichtrijk mogelijk maakte, die zich geen verwijten hoeft te maken dat hij de genaden van het aardse leven onbenut voorbij liet gaan. Want het berouw in het hiernamaals is dubbel pijnlijk, omdat de ziel inziet dat zij niets meer goed kan maken van wat zij op aarde heeft nagelaten of verzuimd. Als de ziel ziet welke onvoorstelbare kwellingen het onbenutte aardse leven haar heeft opgeleverd en hoe gemakkelijk daarentegen het korte leven als mens was, dat zij in dit opzicht niet heeft gewaardeerd.

Het berouw over een verkeerd geleefd leven op aarde is zo pijnlijk en deprimerend voor de ziel, dat zij alleen daardoor al ontzaglijk boet en haar pijnlijke toestand verergert. Maar het leven op aarde met zijn vele mogelijkheden om zich te vervolmaken is nu voorbij, en de ziel moet de gevolgen die in overeenstemming zijn met haar leven op aarde, op zich nemen. Zij moet nu in het hiernamaals de ontwikkelingsgang voortzetten, maar met veel grotere moeilijkheden dan op de aarde - zodra haar de toegang tot het lichtrijk nog is ontzegd.

U mensen weet niet hoe arm zo'n ziel is die nog in de duisternis verwijlt en welk een met haar meelijdende liefde zij nodig heeft als men haar wil helpen, en u allen moet zich over zulke zielen erbarmen. U moet hun liefde geven, anders zouden ze eeuwig niet verlost kunnen worden omdat zij alleen te zwak zijn, omdat alleen de liefde hun kracht geeft en de zielen deze liefde verwachten van de mensen en er om smeken.

Want het geestelijke vol van licht kan pas dan deze zielen bijstaan, als zij zich bereid verklaren ook andere zielen te helpen. Om echter deze wil tot helpen in hen op te wekken moet eerst hun wil gesterkt worden, en dat bewerkstelligt alleen de kracht die de liefde van de mensen op aarde hun doet toekomen.

Onverloste zielen, dus zulke die het aardse leven niet benut hebben of geheel zonder geestelijk streven op aarde geleefd hebben, zijn in de grootste nood, omdat zij totaal krachteloos zijn en een volledig verzwakte wil hebben. Deze zielen bij te staan is een van de grootste liefdewerken die de mens verrichten kan. Hij moet voortdurend voor deze zielen bidden en moet hun in gedachten voorhouden dat zij liefhebbend werkzaam moeten zijn, ook in het hiernamaals. Hij moet hun steeds en steeds weer de liefde verkondigen en met hen spreken in gedachten, hij moet hun kracht geven door liefde, die door deze zielen als weldadig wordt ervaren omdat het hun staat van lijden verzacht. En die zielen zullen de mensen daar eeuwig voor bedanken die hen uit hun ellendige toestand verlossen door hun liefdevolle hulp.

Zodra zijzelf deel kunnen nemen aan het Verlossingswerk, zodra zij andere zielen hun leed kunnen verzachten door het brengen van geestelijke kennis, die zij zich eerst moeten verwerven door hun wil tot helpen, is ook hun grootste nood opgeheven en hun berouw vermindert in dezelfde mate als hun wil om te helpen zich vergroot. Want nu ziet de ziel in dat zij in het geestelijke rijk nodig is en haar ijver laat haar het eeuwige leed vergeten. Zij streeft ernaar geestelijke goederen te verzamelen om ze weer uit te kunnen delen. Zij heeft zich een nieuwe werkkring geschapen en probeert nu in te halen wat zij op aarde heeft verzuimd, nml. liefde te geven. En nu zet de ziel haar ontwikkelingsgang in het geestelijke rijk voort dankzij de hulp die het liefderijk gedenken van de mensen op aarde haar opgeleverd heeft, waar zij eeuwig dankbaar voor is.

Amen

Übersetzer
Übersetzt durch: Gerard F. Kotte