Kundgabe mit Übersetzung vergleichen

Weitere Übersetzungen:

Recht - Gerechtigkeit - Rassen.... Völker....

Es ist einer ganzen Nation unwürdig, so sie sich nicht Rechenschaft ablegt über ihr Denken und Handeln. Es soll ein Volk untadelig sein im Verhalten dem Nächsten gegenüber, der Angehöriger seiner Nation ist; es soll aber auch anderen Nationen gegenüber das Gebot der Nächstenliebe erfüllen, wenn dies auch nicht so zu verstehen ist, daß sich das Handeln und Denken auf einzelne Mitglieder erstreckt, sondern das gesamte Fühlen und Wollen einem anderen Volk gegenüber soll ehrenhaft und anständig sein, es soll das gerechte Empfinden nicht vermissen lassen, d.h. nicht jenem etwas absprechen, was ein Volk selbst beansprucht. Es soll Recht und Gerechtigkeit walten allen Menschen gegenüber, und die Zugehörigkeit zu einer bestimmten Rasse oder Nation soll nicht bestimmend sein für die Handlungen, die ihnen gegenüber ausgeführt werden. Es hat Gott keine Einschränkung gemacht, als Er das Gebot der Nächstenliebe den Menschen gab, denn ein jeder Mitmensch soll als Bruder betrachtet werden, als Geschöpf Gottes, dem auch ein brüderliches Gefühl entgegengebracht werden soll. Und darum soll der Mensch selbst nicht diese Beschränkung einführen, er soll nicht gewissen Menschen gegenüber berechtigt zu sein glauben, sie von der Nächstenliebe ausschließen zu können; er soll ohne Unterschied das Gebot der Nächstenliebe üben und sich also auch darüber Rechenschaft ablegen, so er dieses Gebot mißachtet. Und darum muß er sich klar sein über sein Denken und Handeln, wieweit es den göttlichen Geboten entspricht.... Er kann es nicht nach Belieben und Gutdünken verschieden beurteilen, er kann nicht dem einen gegenüber sich versündigen und sich zu einer Sünde berechtigt glauben, weil er sich in einem anderen Kreis stehend wähnt, den Rasse- oder Volkszugehörigkeit gezogen haben. Vor Gott gibt es diese Grenzenziehung nicht, vor Gott gelten alle Menschen gleich, und Recht und Unrecht bleibt immer und überall Recht und Unrecht. Es ist nicht zulässig, daß der Mensch sich selbst Rechte zubilligt, die er dem Mitmenschen abspricht, und so sich das Denken der Menschen so verirrt, daß sie sich im Recht glauben auch bei unrechtem Handeln, so ist der Mensch schon tief gesunken in seiner geistigen Entwicklung, denn er setzt dann das irdische Leben hoch über letztere, ansonsten er nicht ein Denken verteidigen könnte, das geboren ist aus dem Streben nach eigenem Vorteil.... Was der Mensch für sich selbst verlangt, muß er unweigerlich auch dem Mitmenschen zubilligen, und nimmermehr darf er sich eigene Gesetze zurechtlegen, wenn er nicht fürchten will, daß auch er von Gott aus nicht so bedacht wird, wie er es wünscht, sondern ihm zugemessen wird nach dem Maß, nach dem er selbst gemessen hat....

Übersetzer
Dies ist eine Originalkundgabe von Bertha Dudde

Recht - Rechtvaardigheid - Rassen - Volkeren

Het is een hele natie onwaardig als ze zich geen rekenschap geeft van haar denken en handelen. Een volk moet onberispelijk zijn in zijn handelwijze tegenover de naaste die onderdaan is van zijn natie. Maar het moet tegenover andere naties ook het gebod van de naastenliefde vervullen, al moet dit niet zo worden opgevat, dat het handelen en denken betrekking heeft op afzonderlijke leden. Veeleer moet al het meevoelen en willen tegenover een ander volk rechtschapen en fatsoenlijk zijn. Het moet niet het rechtvaardige gevoel laten ontbreken, dat wil zeggen niet het andere volk iets betwisten waar een volk zelf aanspraak op maakt. Er moet recht en rechtvaardigheid heersen tegenover alle mensen. En het behoren tot een bepaald ras of bepaalde natie moet niet bepalend zijn voor de handelingen die tegenover hen worden uitgevoerd.

God heeft geen beperking opgelegd, toen Hij het gebod van de naastenliefde aan de mensen gaf. Want iedere medemens moet als broeder worden beschouwd. Als schepsel van God tegenover wie ook een broederlijk gevoel moet worden gekoesterd. En daarom moet de mens deze beperking zelf niet invoeren. Hij moet niet menen tegenover bepaalde mensen gerechtigd te zijn hen uit te kunnen sluiten van naastenliefde. Hij moet zonder onderscheid het gebod van de naastenliefde beoefenen en zich dus ook rekenschap daarvan geven als hij dit gebod veronachtzaamt. En daarom moet het hem duidelijk zijn in hoeverre zijn denken en handelen met de goddelijke geboden overeenstemt.

Hij kan het niet naar believen en eigen goeddunken verschillend beoordelen. Hij kan niet tegenover de één zondigen en geloven gerechtigd te zijn om te zondigen, omdat hij meent zich in een andere kring te bevinden, bepaald door het toebehoren aan een ras of volk. Voor God bestaat er dit bepalen van grenzen niet. Voor God zijn alle mensen gelijk. En recht en onrecht blijft steeds overal recht en onrecht. Het is niet toelaatbaar dat de mens zichzelf rechten toekent die hij de medemens ontzegt. En als het denken van de mensen zo op een dwaalspoor raakt, dat ze geloven in hun recht te staan ook bij onrechtvaardig handelen, dan is de mens al diep gezonken in zijn geestelijke ontwikkeling. Want hij plaatst dan het aardse leven hoog boven het laatstgenoemde, daar hij anders niet een denken zou kunnen verdedigen dat is voortgekomen uit het streven naar eigen voordeel.

Wat de mens voor zichzelf verlangt, moet hij onomstotelijk ook de medemens toekennen. En nooit mag hij eigen wetten bedenken, wanneer hij niet beducht wil zijn, dat ook hij van God uit niet zo bedacht wordt zoals hij het wenst, maar hem wordt toegemeten naar de maat waarmee hij zelf heeft gemeten.

Übersetzer
Übersetzt durch: Gerard F. Kotte