Jede Form wird von geistiger Substanz belebt. Es sind dies die Partikelchen, die im Zusammenschluß die menschliche Seele ergeben, und es ist dieses Geistige in ständiger Höherentwicklung. Sowie nun das Geistige die jeweilige Form verläßt, ist es zu deren Überwinder geworden, d.h., es hat der Aufenthalt in eben dieser Form dazu beigetragen, sich von etwas frei zu machen, was ihm zur Last war. Es empfand diese Last einesteils in der Umhüllung, die dem Geistigen jede Freiheit nahm, anderenteils aber auch in der eigenen Unzulänglichkeit, in seinem mangelhaften Reifezustand. Es suchte auch davon frei zu werden und strebte nach der Höhe.... Das Verlassen einer jeden Form ist also erstmalig ein Überwinden derselben, dann aber auch ein Nachlassen oder immer Geringerwerden des Widerstandes gegen Gott. Widerstand gegen Gott ist ein unreifer Zustand, denn er zieht alle sonstigen Vergehen gegen Gott nach sich. Was Gott nicht widersteht, erfüllt Seinen Willen, d.h., es lebt und verharrt ständig in der göttlichen Ordnung, weil es im gleichen Willen steht mit Gott. Und es ist folglich in einem gewissen Reifezustand, der die Gottnähe einträgt. Was aber Gott noch widersteht, ist auch entfernt von Ihm, denn dem Geistigen hängt noch alles Unreine an durch eben jenen Widerstand. Von diesem Unreinen muß sich also erst das Geistige frei machen und geht dazu den langen Gang durch die Schöpfung. Und da es nun immer etwas tut, was göttlichem Willen entspricht, gibt es seinen einstigen Widerstand auf und reinigt sich.... (Unterbrechung)
ÜbersetzerElk vorm wordt door geestelijke substantie bewoond. Dat zijn de kleine deeltjes, die in vereniging de menselijke ziel tot resultaat hebben en dit geestelijke bevindt zich in een voortdurende opwaartse ontwikkeling. Zodra nu het geestelijke de huidige vorm verlaat, is het diens overwinnaar geworden. Dat wil zeggen dat het verblijf in juist deze vorm eraan bijgedragen heeft zich van iets vrij te maken, wat hem tot last was. Aan de ene kant ervaarde het deze last door het omhulsel, dat het geestelijke elke vrijheid ontnam, maar anderzijds ook door de eigen onvolmaaktheid, door zijn gebrekkige staat van rijpheid. Het probeerde zich daar ook uit te bevrijden en streefde naar de hoogte.
Het verlaten van elke vorm is dus in de eerste plaats een overwinnen hiervan, maar dan ook een afnemen of een steeds geringer worden van de weerstand tegen God. Verzet tegen God betekent een onrijpe staat, want het heeft alle andere misdrijven tegen God tot gevolg. Wat zich niet tegen God verzet, vervult Zijn wil. Dat wil zeggen dat het voortdurend binnen de goddelijke ordening leeft en blijft en het dezelfde wil als God heeft. En derhalve heeft het een bepaalde staat van rijpheid, die de nabijheid van God oplevert.
Maar wat zich tegen God verzet, is ook ver van Hem verwijderd, want het geestelijke is nog behept met al het onreine, juist door dit verzet. Het geestelijke moet zich dus eerst van het onreine vrij maken en gaat daarom de lange weg van de schepping. En omdat het nu steeds iets doet, wat met de goddelijke wil overeenkomt, geeft het zijn vroegere verzet op en reinigt zich. (Onderbreking)
Übersetzer