• Zurück

Erzeugung von Licht und Kraft.... II

Um nun Licht und Kraft in Empfang nehmen zu können, ist nichts anderes nötig, als eben ein Geschöpf Gottes zu sein. Gott speiset alles, was durch Seinen Willen entstanden ist, mit Seiner Kraft, weil ohne diese Licht- und Kraftzufuhr das Wesen vergehen müßte, d.h. aufhören müßte, das zu sein, was es ist. Denn es ist alles Geschaffene verdichtete, Form gewordene Kraft.... Es ist etwas aus Seinem Willen Hervorgegangenes, das Seinen Willen in sich trägt, das also nie und nimmer sich selbst anders gestalten kann oder einem anderen Willen untertan wäre. Da nun unentwegt Licht und Kraft erzeugt wird durch die ungeheure Liebestätigkeit Gottes, müssen auch ständig neue Schöpfungen entstehen. Es muß immer wieder die Kraftströmung aus Gott sich zur Form verdichten, sie muß weiterhin bestehen- und erhalten bleiben durch Entgegennahme immer neuer Kraft aus Gott. Denn würde Gott Seinen tätigen Willen, also die in Seiner unvorstellbaren Liebetätigkeit begründete Ausstrahlung Seiner Willenskraft, zurückziehen von Seinen Geschöpfen, so würden diese aufhören zu sein, da sie an sich eben nur Form gewordener Wille sind. Was jedoch aus Gott ist, bleibt bestehen in Ewigkeit. Denn die Kraft, die alles Erschaffene durchströmt, ist unvergänglich, sie kann nur in immer wieder neue sichtliche Form geleitet werden, diese Form aber gleichfalls nur umgestaltet, nicht aber völlig aufgelöst werden. Denn auch sie ist Kraft aus Gott, die durch göttlichen Willen entsprechend ihrer Aufgabe wurde, um eines bestimmten Zweckes willen. Denn nichts ist zweck- und planlos entstanden in der Gesamtschöpfung, und da ein jedes Wesen das Licht und die Kraft aus Gott empfängt, um überhaupt zu sein, so ist es also in seiner Ursubstanz Licht und Kraft; es hat seinen Ausgang genommen in Gott, kann ewig nichts anderes sein als göttliche Ausstrahlung und daher auch niemals vergehen. Es kann nur in seinem Kreislauf sich unendlich weit von Gott entfernen, muß aber dessenungeachtet doch weiter Licht und Kraft empfangen, um sein zu können, was es ist, solange es dem sichtbaren Schöpfungswerk angehört. Und es wird alle von Gott ausgegangene Kraft nach Aeonen von Jahren seinen Kreislauf beenden und zurückkehren zu seinem Ausgangsort. Es wird Licht und Kraft sich wieder verschmelzen mit dem ewigen Urlicht, mit Gott, dem Vater alles Lichtes....

Amen

Opwekking van licht en kracht 2

Om nu licht en kracht in ontvangst te kunnen nemen, is niets anders nodig, dan gewoonweg een schepsel van God te zijn. God voorziet alles, wat door Zijn wil ontstaan is, met Zijn kracht, omdat zonder deze licht- en krachttoevoer het wezen zou moeten vergaan, dat wil zeggen, dat het zou moeten ophouden met dat te zijn, wat het is. Want al het geschapene is verdichte, vorm geworden kracht. Het is iets, wat uit Zijn wil voortgekomen is, dat Zijn wil in zich draagt, dat dus nooit en te nimmer zichzelf anders kan vormen of aan een andere wil onderworpen zou kunnen zijn.

Omdat er nu onophoudelijk licht en kracht opgewekt wordt door de enorme liefdeswerkzaamheid van God moeten er ook voortdurend nieuwe scheppingen ontstaan. Steeds weer moet de stroom van kracht uit God zich tot vorm verdichten. Ze moet voortaan bestaan en behouden blijven door het in ontvangst nemen van steeds nieuwe kracht uit God. Want zou God Zijn actieve wil, dus de op Zijn onvoorstelbare liefdeswerkzaamheid gebaseerde uitstraling van Zijn wilskracht, terugtrekken van Zijn schepselen, dan zouden deze schepselen ophouden te zijn, omdat ze op zich juist enkel vorm geworden wil zijn.

Wat echter uit God is, blijft bestaan uit tot in eeuwigheid. Want de kracht, die al het geschapene doorstroomt, is onvergankelijk. Ze kan alleen in een steeds weer nieuwe zichtbare vorm geleid worden. Deze vorm wordt evenzo alleen maar veranderd, maar kan niet volledig opgelost worden. Want ook zij, die door de goddelijke wil werd, wat ze in overeenstemming met haar opdracht ter wille van een bepaald doel moest worden, is kracht uit God.

Want in de gehele schepping is er niets zonder doel of plan ontstaan en omdat elk wezen het licht en de kracht uit God ontvangt, om überhaupt maar te zijn, dan is het dus in zijn oersubstantie licht en kracht. Het is uitgegaan van God. Het kan eeuwig niets anders dan goddelijke uitstraling zijn en daarom ook nooit vergaan. Het kan zich enkel in zijn omloop eindeloos ver van God verwijderen, maar moet desondanks toch verder licht en kracht ontvangen om te kunnen zijn, wat het is, voor zolang het tot het zichtbare scheppingswerk behoort.

En alle kracht, die van God uitgegaan is, zal na talloze jaren zijn omloop beëindigen en terugkeren naar zijn oorsprong. Licht en kracht zullen weer samensmelten met het eeuwige oerlicht, met God, de Vader van al het licht.

Amen