• Zurück

Kundgabe eines jenseitigen Freundes....

Wenn der Tag sich neiget, pfleget der Mensch der Ruhe, und es schweifen seine Gedanken viel eher in das Reich des Geistigen, und dieser Zeit harren die jenseitigen Freunde, um ihren Lieben auf Erden dann Beistand zu gewähren, um die Gedanken anzuregen und zu lenken auf geistiges Gebiet.... Und es beginnt eine rege Tätigkeit und emsiges geistiges Wirken. Es hat eine jede Seele auf Erden ihre Betreuer und geistige Stütze, und diese lassen keine Gelegenheit ungenützt, um an diesen Seelen ihre Aufgabe zu erfüllen. Es treibt sie die Liebe unausgesetzt zu geistigem Wirken. Das Verlangen, ihren Reifezustand zu fördern, um ihnen großes Leid im Jenseits zu ersparen, läßt sie unentwegt tätig sein, und es spürt der Mensch nun den geistigen Einfluß dieser Wesen an dem öfteren Verweilen der Gedanken bei lieben Verstorbenen oder Fragen, die das Leben nach dem Tode betreffen. Je intensiver der Mensch sich solchen Gedanken hingibt, desto mehr und leichter vermögen die geistigen Freunde auf ihn einzuwirken, es sind solche Stunden innerlicher Einkehr unsagbar segensreich, denn es stellt der Mensch dann die Verbindung her mit dem Jenseits, wenn auch unbewußt. Den jenseitigen Wesen aber ist es gleichfalls ein Bedürfnis, sich den Menschen kundzugeben. Sie haben noch immer das Verlangen, sich zu äußern, können dies jedoch nicht mehr in der Art wie im Erdenleben, doch es ist darum das Drängen, sich mitzuteilen ihren Lieben, nicht verlorengegangen. Und wo nun ein williger Gedanke an einen Verstorbenen diesen in die Erdennähe des Menschen zieht, ist das jenseitige Wesen beglückt, und es findet nun eben eine gedankliche Verbindung zwischen ihm und dem Menschen statt, die so lange ununterbrochen bleibt, wie der Wille des Menschen des jenseitigen Freundes gedenkt. Ist nun das Wesen im Jenseits vollkommen, so reicht seine Kraft verständlicherweise auch aus, um großen Einfluß auf den Erdenmenschen auszuüben und also gedanklich auf diesen einwirken zu können. Doch weniger vollkommene Wesen im Jenseits haben ihrerseits wohl das Verlangen, sich irgendwie zu äußern, es reicht jedoch ihre Kraft nicht aus, eine Verbindung so herzustellen und sich den Erdenwesen so mitzuteilen, wie es ihr Verlangen ist. Und es kann dies nur unter Mithilfe vollkommener Geistwesen geschehen unter der Voraussetzung, daß diese eine solche Vermittlung von Vorteil halten für den Erdenmenschen. Doch die Liebe der Wesen zueinander läßt sie auch einander Beistand leisten, auf daß einer jeden Seele Verlangen gestillt wird. Und so sind in deiner Nähe ständig sich-äußern-wollende Wesen, und sie warten auf die Vergünstigung einer Kundgabe, weil sie sich zum Teil selbst davon Segen versprechen. Sie lassen keine Gelegenheit ungenützt und bleiben auch immer um dich, weil es für sie unendlich trostreich ist, den sichtbaren Beweis der Verbindung vom Jenseits zur Erde durch deine geistige Arbeit gefunden zu haben. Und so will sich dir durch die liebevolle Zulassung von seiten deines Beschützers ein Freund kundtun und dir die Erklärung selbst geben, auf daß du ihn erkennst: Dies sei mein Gruß, den ich dir entbiete.... Ne verum an dostitium.... Gott sei mit dir und stärke dich zu der Aufgabe, die du erfüllen sollst. Ledig-Sein auf Erden hat mich in gewisse Armut kommen lassen, denn es folgt mir kein liebes Gebet. Ich empfinde daher es als besondere Wohltat, wenn deine Gedanken bei mir weilen, der ich nichts getan habe, mir diese zu verdienen. Dies empfand ich noch auf Erden und war daher in großer Not, als sich die Tore der Erde schlossen.... Jetzt gedenke ich in Reue der ungenützten Erdenzeit, ich sehe deine Arbeit, dein Streben und deine Liebe und möchte gleicherweise tätig sein können noch auf Erden. Die Erdenlast ist von mir genommen, doch eine Last trage ich gleichfort mit mir, daß ich nicht rechtzeitig erfaßt habe das Wunder göttlicher Liebe.... daß ich forschte, grübelte und zweifelte, wo ich die Liebe Gottes spüren mußte.... daß ich mich nicht bewährt habe und das Gnadengeschenk annahm mit dankerfülltem Herzen. Es war mir eine Frist gegeben, doch ich ließ diese vergehen.... O suche mich oft mit deinen Gedanken, und rufe mich in deine Nähe, auf daß ich dienen lerne der ewigen Gottheit und meine Aufgabe nun recht erfülle. Und so vermag ich dir nur zu danken und dir wiederum zuzurufen: Verita table just vitum....

Bekendmaking van een vriend in het hiernamaals

Als de dag ten einde loopt, zorgt de mens voor rust en zijn gedachten zwerven veel meer in het geestelijke rijk rond. En de vrienden in het hiernamaals wachten op dit moment om dan hun geliefden op aarde hulp te verlenen, om de gedachten aan te sporen en naar geestelijke gebieden te leiden. En er begint een actieve werkzaamheid en ijverige geestelijke arbeid.

Elke ziel op aarde heeft haar begeleider en geestelijke steun. En deze laten geen gelegenheid onbenut om hun opdracht aan deze zielen te vervullen. De liefde drijft hen onophoudelijk tot geestelijke arbeid. Het verlangen om hun staat van rijpheid te bevorderen, om hen groot leed in het hiernamaals te besparen, laat hen vastberaden werkzaam zijn. En de mens wordt nu de geestelijke invloed van deze wezens gewaar door het vaker vertoeven van de gedachten bij geliefde overledenen of bij vragen, die het leven na de dood betreffen.

Hoe intensiever de mens zich aan zulke gedachten overgeeft, des te meer en gemakkelijker zijn die geestelijke vrienden in staat om op hem in te werken. Zulke momenten van zich naar binnen keren zijn onnoemelijk zegenrijk, want de mens brengt dan de verbinding met het hiernamaals tot stand, zij het dan ook onbewust.

Maar voor de wezens in het hiernamaals is er eveneens een behoefte om zich tegenover de mens te uiten. Ze hebben nog steeds het verlangen zich te uiten. Ze kunnen dit echter niet meer op de manier, zoals tijdens het leven op aarde. Toch is daarom de drang om zich tegenover hun geliefden uit te spreken, niet verloren gegaan. En waar nu een bereidwillige gedachte aan een overledene, deze overledene in de aardse nabijheid van de mens trekt, is het wezen in het hiernamaals gelukkig. En er vindt nu een verbinding via gedachten plaats tussen hem en de mens, die net zo lang ononderbroken blijft, zolang de wil van de mens aan de vriend in het hiernamaals denkt.

Als het wezen in het hiernamaals nu volmaakt is, dan volstaat zijn kracht begrijpelijkerwijs ook om grote invloed op de mensen op aarde uit te oefenen en dus via gedachten op hen in te kunnen werken. Maar minder volmaakte wezens in het hiernamaals hebben van hun kant wel het verlangen om zich op één of andere manier te uiten, maar hun kracht volstaat niet om een verbinding tot stand te brengen en zich aan de wezens op aarde zo kenbaar te maken, zoals het hun verlangen is. En dit kan enkel plaatsvinden met medewerking van volmaakte geestelijke wezens, onder voorwaarde dat zo’n overdracht van voordeel geacht wordt voor de aardse mens.

Maar de liefde van de wezens voor elkaar laat hen elkaar ook helpen, opdat het verlangen van elke ziel bevredigd wordt. En zo zijn er voortdurend wezens, die zich in jouw nabijheid willen uiten. En ze wachten op het voorrecht van een bekendmaking, omdat ze daar deels zelf zegen van verwachten. Ze laten geen gelegenheid onbenut en blijven ook altijd bij je in de buurt, omdat het voor hen eindeloos troostrijk is om het zichtbare bewijs van de verbinding van het hiernamaals naar de aarde door jouw geestelijke arbeid gevonden te hebben.

En zo wil, door de liefdevolle toelating van de zijde van jouw beschermers, een vriend zich bekendmaken en jou de verklaring zelf geven, opdat jij hem herkent: Dit is mijn groet, die ik jou overbreng – Ne verum an dostitium – God is met je en sterkt je voor de opdracht, die je vervullen moet. Ongehuwd zijn op aarde heeft mij in een zekere armoede laten komen, want mij volgt geen liefdevol gebed. Ik ervaar het daarom als een bijzondere weldaad, wanneer jouw gedachten bij mij zijn, voor wie ik niets gedaan heb, om deze te verdienen. Dit ervaarde ik nog op aarde en daarom was ik in grote nood, toen de poorten van de aarde gesloten werden.

Nu denk ik in berouw aan de onbenutte tijd op aarde. Ik zie jouw arbeid, jouw streven en jouw liefde en ik had graag op dezelfde manier nog op aarde werkzaam willen zijn. De aardse last is van mij afgenomen, maar ik draag steeds de last, dat ik niet tijdig het wonder van de goddelijke liefde begrepen heb, met mij mee. Dat ik onderzocht, piekerde en twijfelde, waar ik de liefde van God had moeten voelen. Dat ik de proef niet heb doorstaan en het genadegeschenk met een dankbaar hart aannam. Er was mij een termijn gegeven, maar ik liet deze voorbijgaan.

O, zoek mij vaak met jouw gedachten, en roep mij in jouw nabijheid, opdat ik de eeuwige Godheid leer dienen en mijn opdracht nu goed vervul. En zo ben ik in staat om jou alleen maar te bedanken en je opnieuw toe te roepen: Verita table just vitum.

Amen