8620 Aanvulling op BD. 8586 - Wat was het lichaam van Jezus?

18 september 1963: Boek 90

U hoeft nooit bang te zijn voor verkeerde onderrichtingen, wanneer u zich tot Mij zelf wendt om opheldering. En Ik zal u steeds het juiste uitsluitsel geven, zodra iets voor u onbegrijpelijk is. Want u die de waarheid zult moeten verbreiden, zult ook zelf elke tegenwerping moeten kunnen weerleggen. U zult zelf moeten weten hoe alles samenhangt, daar u anders geen juiste vertegenwoordigers van de waarheid zou kunnen zijn.

Weet dus dat elke materie verhard geestelijks is. Geestelijke kracht die door Mij eens als wezen werd uitgestraald en haar eigenlijke doel niet vervulde, omdat deze wezens weigerden volgens mijn wil werkzaam te worden. Deze weigering had het verharden van de geestelijke substantie tot gevolg, dus werd ze dichter en Ik gaf deze substantie nu vormen.

De verharde substantie werd materie.

Nu kan Ik echter krachtens mijn macht ook materie laten ontstaan die niet eerst de verharding van geestelijke substantie heeft doorgemaakt.

Ik kan de geestelijke kracht door mijn wil verdichten tot vorm.

En dat heb Ik gedaan om Mij eenmaal een vleselijk omhulsel voor Mij zelf te verschaffen, dat echter niet anders moest zijn dan dat van ieder mens. Ze was alleen niet afkomstig uit het rijk van mijn tegenstander, maar de geestelijke substantie werd rechtstreeks van Mij uit aan de schepping toegevoegd. Ze legt dus wel de gang door de scheppingen af, die de materie moet afleggen om haar dienende functies te verrichten en om zich dus langzaam te ontwikkelen tot aan het stadium waarin ze een ziel tot verblijfplaats moet dienen.

Elk vleselijk omhulsel van een mens staat nog in het beginstadium van de ontwikkeling. Ze is nog niet vergeestelijkt en moet meestal na de dood van de mens nog een hele lange ontwikkelingsgang afleggen, tot ze zelf zich als behorend bij een ziel in een lichaam mag bergen.

De tijd nu, die het geestelijke nodig heeft om als lichaam van een ziel te kunnen dienen, is ook aan deze door Mij verdichte kracht toegekend, om de gang door de schepping te gaan, voordat ze de ziel van Jezus mocht dienen als uiterlijke vorm. Want deze ziel had een lichaam nodig dat net zo geaard was als elk ander menselijk lichaam, omdat Hij ook dit lichaam wilde vergeestelijken en omdat ook Hij door Zijn lichaam aan alle verzoekingen van onrijpe geesten was blootgesteld, die door het lichaam invloed hoopten te krijgen op de ziel. In wezen was dus de substantie van Zijn lichaam geen gevallen geestelijks, maar was het door het rijk van het gevallene heen gegaan. Het lichaam behoorde eveneens tot de schepping die het gevallene bergt en het moest zich in deze ontwikkelingsgang ook waarmaken, doordat de geestelijke substantie in haar onvrije, gebonden toestand kwellingen onderging en moest verdragen. Dat behoorde ook al tot het verlossingswerk van Jezus, maar het droeg ook bij tot de volledige vergeestelijking van het lichaam van Jezus.

Want het lichaam was door de gang door de schepping net zo geaard als elk ander menselijk lichaam. En de mens Jezus had dezelfde strijd te voeren tegen de begeerten en zwakheden en toch was het lichaam zonder zonde, omdat het Mij zelf als verblijfplaats moest dienen en Ik ook al in het kindje Jezus vertoefde en Jezus daar af en toe ook het bewijs voor leverde. Het moet voor u begrijpelijk zijn dat het vergeestelijkte lichaam van Jezus geen andere oer-geest kon toebehoren. Dat dus Ik zelf voor dit materiële lichaam zorgdroeg en het een werk van mijn macht en wijsheid was, maar dat het anderzijds zo geaard moest zijn, dat zijn vergeestelijking eveneens kon plaatsvinden om juist de toedracht van de opstanding te funderen en de mensen aan te sporen eveneens de vergeestelijking van het lichaam na te streven. Met dit doel dus ging ook het lichaam van Jezus in zijn afzonderlijk geestelijke substanties door de scheppingswerken en nam het de kwellingen van het gebonden zijn op zich om het verlossingswerk van Jezus in alle opzichten tot een succes te laten worden. Want nu werkten van buiten af de onrijpe krachten op de mens Jezus in. Ze probeerden de nog zwakke lichamelijke substanties aanleiding te geven tot zonde, maar Jezus bood weerstand. Hij streed tegen alle verzoekingen en bracht alle begeerten van het lichaam tot zwijgen. En Zijn strijd was waarlijk niet gemakkelijk, ondanks dat Hij zonder zonde was.

Er is Hem niets bespaard gebleven, juist omdat Hij Zijn medemensen het leven wilde voorleven, omdat Hij het bewijs wilde leveren dat het voor ieder mens mogelijk is hetzelfde te volbrengen:

lichaam en ziel te vergeestelijken.

Maar dit ene zult u moeten geloven, ook wanneer het voor u nog niet helemaal begrijpelijk is: dat het lichaam en de ziel van Jezus zonder zonde waren, maar dat Jezus juist daarom veel meer te lijden had, omdat Hij zich in een zondig gebied moest begeven en de zwaarste strijd moest doorstaan die een mens ooit doorstaan zal. Want al het aardse rondom Hem bracht Zijn lichaam en Zijn ziel in het nauw. En alleen Zijn overgrote liefde hield stand tegen deze benauwenissen en kwellingen. Want de mens Jezus droeg “God” in alle volheid in zich. En met Mij tezamen heeft Hij gezegevierd en de tegenstander en diens macht gebroken.

Amen

Vertaald door: Gerard F. Kotte

Deze openbaring is opgenomen in de volgende themaboekjes:
Themaboekje Titel Downloaden
110 Jezus Christus ePub   PDF   Kindle  
152 Jesus Christus ePub   PDF   Kindle  

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring

 als MP3 downloaden  
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften