De wezens die eens door MIJ werden uitgestraald, droegen zolang Mijn Wil in zich, als ze in innige liefde met MIJ verbonden waren, toen IK hen doorstralen kon met Mijn Liefde en er daarom in hen geen andere wil kon zijn dan de Mijne, anders gezegd: dat hun willen en denken voortdurend in overeenstemming was met Mijn willen en denken. En toch was de wil van de wezens vrij, omdat ze nu eenmaal door MIJ geschapen, hoogst volmaakte wezens waren en dezelfde wil in zich hadden als IK, zonder echter onder enige dwang te staan. Dus hun wil was vrij vanaf het begin, maar niet anders dan de Mijne en deze gelijkheid van wil was zo eeuwigheden, want deze gelijksoortigheid van hun wil met de Mijne kon zolang niet verstoord worden als de stroom van Mijn Liefde al deze wezens doorstraalde.
Pas toen de eerstgeschapen oergeest, Lucifer, zijn denkvermogen verkeerd gebruikte, toen hij het Woord dat hem uit MIJ toestroomde niet meer verlangend in liefde aannam en daardoor de Kracht van Mijn Liefde die hem toestroomde een lichte afzwakking onderging, begon de eigen wil in hem, die vrij was, zich te uiten zonder dat IK hem daarbij hinderde. En pas toen hij zich steeds sterker begon te verzetten tegen de Kracht van Mijn Liefde, kon van een uiting van zijn vrije wil gesproken worden, die echter tot nu toe geheel in Mijn Wil opging, ofschoon hij vrij was. En nu was de tijd gekomen waarin Mijn eerstgeschapen evenbeeld vrij moest beslissen, omdat IK pas de wilsproef van hem verlangde, toen zijn wil begon af te wijken van de Mijne, door het afwijzen van de Krachtstroom van Mijn Liefde.
En zo was het ook gesteld met alle door ons beider Liefdekracht geschapen wezens, die nu weer door Lucifer ertoe werden gebracht aan hun wil uiting te geven, die net zo vrij was en ook net zo lang geheel in Mijn Wil opging als ze zonder remmingen de stroom van Mijn Liefde ontvingen. Ook zij begonnen hun denkvermogen verkeerd te gebruiken en zich meer bij de wil van Lucifer aan te sluiten, en IK hinderde hun vrije wil niet, want IK wilde dat ze nu openlijk de wilsproef aflegden bij wie ze wilden blijven.
Dus kwam de vrije wil pas in aktie, toen de wezens zich afsloten voor Mijn Liefde, want tevoren betrof deze wil - ofschoon vrij - helemaal Diegene, van Wie ze waren uitgegaan. Het wezen bewees dus pas dan de vrijheid van zijn wil, toen het tegen MIJ in opstand kwam, want tevoren verhinderde zijn grote liefde het, zijn wil tegen MIJ te keren; want de liefde zal steeds met MIJ één van wil zijn. Houd dit dus voor gezegd dat wel ieder schepsel als wezenlijk goddelijk kenmerk de vrije wil had, omdat het Mijn evenbeeld was, maar dat het eeuwigheden lang van deze vrije wil geen gebruik maakte, omdat het geheel één was met MIJ en zich ononderbroken in de stroomkring van Mijn Liefde bevond, wat zoveel betekende, dat het niet uit de eeuwige ordening trad.
Pas de verandering in het denken van Lucifer bracht ook een verandering van zijn wil teweeg en IK liet zowel zijn verkeerd denken, alsook zijn verkeerd willen de vrije loop, die dan weer na eindeloze tijden ook steeds meer op de door hem geschapen wezens overging en de wil zich dus nu splitste en van nu af aan de 'vrije wil' zich openbaarde. Wanneer er dus gezegd wordt: de wezens konden niet anders willen dan zoals het Mijn Wil was, dan gaat dit over de toestand in het begin, toen ze alleen Mijn Wil lieten gelden uit overgrote liefde voor MIJ en als gevolg van het doorstralen met Mijn allesoverheersende Liefde.
In deze toestand was een andere wil dan de Mijne niet mogelijk, het was evenwel geen toestand van dwang waarin de wezens zich in het begin bevonden, veeleer alleen het bewijs van hoogste volmaaktheid waarin IK ieder wezen buiten MIJ plaatste.
Dat Lucifer en een groot deel van zijn aanhang gevallen is door de verkeerde wilsbeslissing en zo in de grootste ellende geraakte, maakte echter het worden tot een "kind GOD's" mogelijk, alleen moest het wezen door de diepste diepten gaan en een zo grote strijd voeren op zijn terugweg naar MIJ, dat het zich daardoor ook de rechten van een kind verwerft. De niet gevallen wezens echter genieten ononderbroken hemelse zaligheden en ze zijn er toch niet van uitgesloten eveneens nog het kindschap GOD's na te streven en te bereiken.
Doch IK weet waarlijk hoe IK Mijn schepselen met gaven, bedenk en welke wegen ze moeten gaan om het hoogste doel te bereiken. Maar steeds is het de aaneensluiting met MIJ die hun de hoogste gelukzaligheid oplevert. En IK ben alle kinderen zo nabij dat ze ME kunnen gewaarworden en wederom zo ver weg, dat ze onophoudelijk zullen streven naar MIJ te gaan en steeds weer de aanstraling van Mijn Liefde als bewijs van Mijn aanwezigheid mogen ontvangen.
Amen
VertalerVous aussi vous renaîtrez des morts, c'est-à-dire que vous abandonnerez seulement votre corps terrestre, mais l'âme entrera dans le Règne spirituel. Et Je vous en ai donné la preuve, J’ai laissé passer visiblement sur Moi le processus, parce que tout le monde devait prendre connaissance du fait que J'avais vaincu la mort, qu’il n'y a plus besoin qu’il y ait la mort pour l'homme qui procure à son âme l'état de maturité sur la Terre, afin qu’il puisse entrer spiritualisé dans le Règne de la Lumière après son décès de cette Terre. Mais cette « résurrection à la Vie » doit toujours être précédée de la Libération à travers Jésus Christ, autrement l'âme reste prisonnière de la mort, parce que tant qu’elle se trouve encore dans le pouvoir de Mon adversaire, elle n'a aucune vie, elle est liée et totalement inactive, c’est vraiment un état de mort dans lequel se trouve l'âme non libérée. Mais J'ai conquis pour elle la Vie éternelle à travers Ma mort sur la Croix. Elle ne doit plus craindre la mort, parce que Je lui ai offert la Vie qui dure éternellement, J’ai libéré l'âme de son corps de chair et elle peut entrer dans la Liberté dans le Règne de l'au-delà, l'âme se lève de sa tombe, elle entre dans un état de Lumière qui est totalement l'opposé de l'état lié qui précédait. Pour cela J'ai donné donc la preuve aux hommes par Ma Résurrection le troisième Jour, parce que personne ne croit que la Vie continue après la mort, et donc les hommes menaient leur vie terrestre indifférents et tièdes et ils ne faisaient rien pour assurer à l'âme une résurrection dans la Lumière. Je devais leur montrer que même Mon Corps est rené, qu'il a cassé les chaînes de la mort, que Je suis sorti de la tombe, pour apparaître de nouveau aux Miens et leur montrer l'accomplissement de Ma Promesse, comme quoi Je renaitrai de nouveau le troisième Jour. Tous les hommes vous devez croire que vous n'avez pas été créés seulement pour la Terre, qu’avec votre mort rien n’est fini, mais que la vraie Vie commence seulement alors. Vous devez former votre être de sorte que vous le spiritualisiez encore dans la vie terrestre, que non seulement l’âme mais aussi votre corps peut après la mort de nouveau se soulever de la tombe, qu’il peut entrer dans la vraie Vie et que tout cela est possible, car Je vous en ai donné la preuve. L'ignorance des hommes au temps de Mon chemin terrestre, leur cécité spirituelle, étaient si grande, qu'eux-mêmes ne savaient rien du but et de l’objectif de leur existence terrestre et croyaient être rayés à l'instant de la mort et ils vivaient aussi en conséquence avec les sens tournés purement vers le monde, ils ne pensaient pas au salut de leur âme et ils ne craignaient pas la responsabilité devant leur Dieu et Créateur. Donc il s’agissait de donner vraiment à ces hommes une preuve qui soit acceptée et crédible seulement par ceux qui étaient de bonne volonté, tandis que les autres cherchaient à s'expliquer de toutes les façons possibles la disparition de Mon Corps de la tombe. Mais les Miens étaient fortifiés dans leur foi, car Je leur apparaissais comme Je le leur avais prédit et Je les envoyais avec une mission dans le monde, celle d’apporter Mon Évangile dans le monde, et d'annoncer la Doctrine de l'amour et de rendre crédible aux hommes la continuation de la vie après la mort et de prêcher Ma Résurrection de la tombe à tous ceux qui étaient de bonne volonté et qui écoutaient Mes disciples. La responsabilité des hommes devait être renforcée pour la conduite de leur chemin de vie, ils devaient tendre consciemment à la résurrection après la mort et dès qu'ils croyaient en Moi et en Mon Œuvre de Libération, que J'ai accomplie pour l'humanité coupable, ils pouvaient croire aussi à Ma Résurrection et aller aussi à la rencontre maintenant de leur propre résurrection sans peur et dans la confiance en Moi Qui les réveillerai un jour dans l'Éternité. Parce que Moi-même Je vous ai donné la Promesse : Celui qui croit en Moi, vivra dans l'Éternité. Même si son corps meurt, son « je », son âme, ne peut pas mourir, elle change seulement de séjour et entre dans le Règne de l'au-delà, qui maintenant est constitué selon son chemin de vie. Si Moi-même Je peux réveiller l'âme de son sommeil de mort, alors il lui sera aussi destiné une Vie dans la Béatitude, parce que dès qu’il croit en Moi, lui-même M'a trouvé dans la vie terrestre et il a porté ses péchés sous Ma Croix. Alors il est libre de toute faute et il entre déchargé dans le Règne de l'au-delà, où maintenant il vivra et ne pourra jamais plus perdre cette Vie.
Amen
Vertaler